‘Leer van de vijgenboom deze gelijkenis: wanneer zijn tak al zacht wordt en de bladeren uitspruiten, dan weet u dat de zomer nabij is‘ (Matt. 24:32).
We zijn er vertrouwd mee met de seizoenen of jaargetijden. De afwisseling van de lente, zomer, herfst en winter. Wie zal de schoonheid van de lente ontkennen, als alles in de natuur ontkiemt en uit gaat lopen. Of de herfst met zijn vallende bladeren in duizend en een scharkeringen. Of de koude van de winter, het ijs en de witte sneeuw. Ik weet wel dat elke seizoen zijn charme heeft. Toch kan vooral de zomer mij ook bijzonder bekoren. Wanneer de zon zich veelvuldig laat zien, alles uitbundig groeit en bloeit en de natuur zich tooit in een van haar mooiste gewaden.
Ik moet dan als vanzelf denken aan dat prachtige lied ‘Eens komt de grote zomer, waarin zich ’t hart verblijdt’ (gezang 288 uit het liedboek). Het lied drukt iets uit van verlangen naar de zomer als beeld van de toekomst van God. Als God komt en zich openbaart, zal het altijd zomer zijn. De tekstdichter, Johann Walter, die bevriend was met de Reformator Maarten Luther, vertelt van hem dat hij niet kon ophouden dit lied te zingen.
Een paar dingen raken mij bijzonder in dit lied. In een tijd van grote zorgen over het milieu en de toekomst van de aarde, zingt dit lied ‘God zal op aarde komen met groene eeuwigheid. De hemel en de aarde wordt stralende en puur. God zal zich openbaren in heel zijn kreatuur’. Die groene eeuwigheid wil zeggen dat God zijn schepping niet vergeet. Hij blijft trouw aan de wereld die Hij geschapen heeft, ook al hebben wij mensen er niet goed voor gezorgd. God zal deze aarde bevrijden van de vergankelijkheid waaraan zij door ons is onderworpen. God vergeet de aarde, de dieren en het milieu niet. Dat moet ons ook een zorg zijn. Hoe groot is immers niet de ecologische voetafdruk die wij mensen nalaten. Zuinig zijn met de middelen die God de Schepper ons heeft gegeven past bij de levenshouding van al zijn schepselen.
Als Gods zomer aanbreekt, dan zullen wij samen met allen die ons zijn voorgegaan Jezus zien zoals Hij is! Zo zingt het lied in de derde strofe: ‘Dan zien wij met verblijden Hem die ons hart beleed, de Heer die door zijn lijden de hemel opendeed en alle patriarchen met de profeten saam, apostlen, martelaren, verlosten in zijn naam’. Het lied verwijst naar het lijden van Jezus. Immers, in zijn lijden deed Hij verzoening van onze zonden en opende Hij een nieuwe toekomst. De dichter sluit zich in bij hen die Jezus van harte liefhebben. Voor hen is de deur naar deze toekomst geopend. Velen zijn hen op die weg voorgegaan. Ik hoop dat wij dat ook van harte doen. De weg naar de grote zomer loopt via de deur van het kruis.
Het verlangen naar de zomer kan juist zo sterk zijn, als lijden en gebrokenheid ons deel zijn. Pijn en verdriet, een lege plek, gemis en teleurstelling, ze kunnen ons leven zo beheersen en ons geloof aan het wankelen brengen. Ook voor deze nood heeft dit lied oog. In het vierde couplet horen we de dichter ons moed in spreken. Hij vat de Bijbelse boodschap treffend samen: ‘Ook ons zal God verlossen uit alle pijn en nood, van ’t woeden van de boze, van ’t vrezen voor de dood, van aarzelen en klagen, verdriet en bitterheid, van alles wat wij dragen, van ’t lijden aan de tijd’. Het drukt vertrouwen uit dat God oog heeft voor het lijden dat ons treft. Lijden in allerlei vormen, tot aan het lijden aan de tijd. Soms is ons leven gewoon zwaar. De dichter erkent deze realiteit. Hij komt naast ons zitten, met een woord van hoop: ‘en toch!’. Ook ons zal God verlossen. Verlies de moed niet. Ook al kunnen we soms niet geloven dat dingen anders zullen worden, laten we blijven zingen van de toekomst van God. Zingen is twee keer bidden. Eigenlijk is elke zondag die wij samen vieren een voorproefje van die grote zomer, en dat mogen we zelfs midden in de winter van ons leven ervaren.
Wat is de essentie van de grote zomer die God laat aanbreken? Dat is de liefde van God en van Christus onze Heiland. ‘De liefde die wij zingen, o schoon, zo ongekend, zal uit de bron ontspringen van God ons middelpunt’. Dan zullen we gekend en geliefd zijn door een liefde zo puur en zo schoon, waarvan God zelf de bron is. Het is de dag waarop we samen met de hele schepping tot onze bestemming zullen komen. Wat een dag zal dat zijn! Dan zullen we samen met alle verlosten zingen: ‘lof zij en eer en sterkte de Vader en de Zoon, de Geest om al zijn werken zij lof van nu voortaan’.
Was het maar altijd zomer …