Datum: 20 februari 2022
Download PDF
/
1. Spannende vragen
We gaan even terug in de tijd. Het is 9 mei 1945, een paar dagen na de bevrijding van ons land. De Nieuwe Kerk in Amsterdam zit afgeladen vol met mensen. De voorganger in die dienst is dr. Miskotte. Die morgen houdt hij een preek waar mensen het jaren later nog steeds over hebben. Hij preekt over Psalm 92: ‘Want zie, Uw vijanden, o Heere, Uw vijanden vergaan …’ Vol overgave en overtuiging durfde Miskotte te stellen dat met de capitulatie van de Duitse legers Gods vijanden waren vergaan.
Dat was opmerkelijk. Want juist Miskotte was voorzichtig om al te gemakkelijk een is-gelijk-teken te plaatsen tussen een gebeurtenis in de geschiedenis en de wil van God. Dat was juist vóór de oorlog in Duitsland gebeurd, toen een is-gelijk-teken geplaatst werd tussen Gods wil en de opkomst van een nieuwe leider. Toch zag Miskotte de bevrijding in 1945 als een geschenk van God. Waarom was het nationaal-socialisme de vijand van God? Juist omdat zij het Joodse volk wilde vernietigen. De haat tegen de Joden was niets minder dan een aanval van satan geweest. Daarom durfde Miskotte met grote stelligheid te zeggen, dat Gods vijanden waren vergaan.
Wie de oorlog aan der lijve heeft meegemaakt, wie familieleden heeft verloren, zal niet veel moeite gehad hebben om in te stemmen met de preek van Miskotte. Nu, vele jaren later, is de situatie wel anders geworden. We hebben moeite met zulke gewelddadige taal. Uitroeien, vergaan, vernietigen. Taal die we in de Bijbel, zeker ook in sommige psalmen tegenkomen, stuit ons vaak tegen de borst. Ze vergroot het wij-zij denken. Veel mensen vandaag wijzen de Bijbel af, met name die gedeelten uit het OT, die gewelddadig zijn of waarin geweld zelfs door God geboden of toegestaan wordt. De Belgische schrijver Dimitri Verhulst noemde zijn hervertelling van het OT dan ook ‘Bloedboek’. Maar ook breder, het beroep van radicale moslims op teksten uit de Koran ter legitimering van geweld, heeft ons erg terughoudend gemaakt. Terughoudend als het gaat om geweld en religie, geweld en heilige teksten.
Gemeente, ik kan niet om deze vragen heen vanmorgen. Hoe prachtig de geschiedenis van Esther in veel opzichten ook is, dat God onzichtbaar aanwezig is en werkt, hoe hij trouw is aan wat Hij heeft beloofd, dat Hij alle dingen leidt en het leven van mensen in Zijn handen houdt, de laatste hoofdstukken roepen ook veel vragen op.
Natuurlijk, in het rijk van Ahasveros heersen andere wetten dan de Thora. Berg je maar als vrouw (denk aan Vashti) of als minderheid (Joden), zeker waneer een kleine Agagiet (Haman) een uniform aangemeten krijgt, met steeds meer strepen op zijn mouw. Maar als dan de rollen omdraaien en Israël zich gaat verdedigen, moet dat dan op dezelfde gewelddadige manier gedaan worden? Gaat het slachtoffer nu hetzelfde terugdoen wat de dader hem of haar aangedaan heeft? Dat is vergelding. Oog om oog, tand om tand. Moeten wij als christelijke gemeente dan niet zeggen: zo hebben wij het van Christus niet geleerd?! Met de bril van het NT kijken wij nu heel anders tegen de dingen van het OT aan?
De laatste hoofdstukken van Esther roepen deze vragen op. Laten we samen goed naar deze hoofdstukken kijken en naar de toepassing op ons leven vandaag de dag.
2. Als de dingen gaan kantelen …
We zijn aangeland bij hoofdstuk 7. Esther heeft opnieuw genade gevonden in de ogen van de koning. Gesteund door het gebed en het vasten van haar medeJoden, pleit ze voor haar volk. Vers 4: ‘wij zijn verkocht, ik en mijn volk, om te worden weggevaagd, gedood en omgebracht. Zouden wij als slaven verkocht worden, dan had ik gezwegen, maar nu kan ik niet langer zwijgen, ons leven staat op het spel.’ Als de koning vraagt wie voor deze plannen verantwoordelijk is, wijst haar vinger beschuldigend naar Haman. Hij is de grote architect van de kwade plannen achter de wet die is uitgevaardigd. De koning ontsteekt in woedde en het lot van Haman is verzegeld. Op advies van de hovelingen wordt hij aan de galg gehangen, die voor Mordechai was opgericht. Aan de hoge paal van 15 meter hoog hangt de misdadiger. Hij krijgt zijn verdiende loon. De rollen zijn nu omgedraaid. De kwaaddoener is gestraft.
Haman is een nakomeling van Amalek. Het volk dat door satan gebruikt is om het Joodse volk uit te roeien. Dit demonische kwaad moet gestraft worden. Als iemand zo in de ban van het kwaad is, en zoveel leed veroorzaakt, dan is dit zijn verdiende loon. Daar kunnen we vrede mee hebben. Als het recht zijn loop krijgt. Maar even verder (in hoofdstuk 9) wordt het grimmiger. Op advies van Esther worden ook de 10 zonen van Haman aan de galg gehangen. Zij krijgen hetzelfde lot als hun vader. Er wordt een spoedwet uitgevaardigd en ook hun lot is snel verzegeld. Een gruwelijk einde wacht hen. Als de executie op Youtube gezet zou worden, zouden we niet eens durven kijken. Is dit nu nodig? Is dit rechtvaardig? Is het altijd zo: zo vader, zo zoon? Worden de slachtoffers nu opeens daders en doen ze hetzelfde dat hen aangedaan is?
We komen in hoofdstuk 8. Na de executie van Haman, gaat Esther opnieuw naar de koning. Ze vindt opnieuw genade in zijn ogen. God opent de deur voor haar. Kan de koning de eerdere wet die door Haman bedacht is en door de koning uitgevaardigd niet herroepen? Esther pleit opnieuw voor haar volk. Vers 6: ‘hoe zal ik in staat zijn het onheil aan te zien dat mijn volk zal treffen?’ Dat blijkt niet te kunnen. Het is een wet van meden en perzen. Maar … er komt een opening. Op advies van Mordechai komt er een verzegeld schrijven waarin de Joden toegestaan wordt zich te verdedigen. Koning Ahasveros staat de Joden toe dat ze zich verzamelen, en iedere macht die hen in het nauw brengt, zo lezen we in vers 11, mogen zij wegvagen, doden, ombrengen, zelfs de kleine kinderen en vrouwen mogen zij ombrengen, en hun bezit plunderen. Dat is de taal van het Perzische rijk. In de stad Susan en verder in het land is er grote blijdschap. Joden hebben het recht gekregen zich te verdedigen. Eindelijk enige gerechtigheid. Vers 16: ‘bij de Joden was er licht en blijdschap, vreugde en eer. Er zijn maaltijden en vrolijke dagen.’ Eindelijk kunnen ze iets doen tegen het onrecht dat hen is aangedaan. Het recht op zelfverdediging is belangrijk.
Dan komen we in hoofdstuk 9. Het is de finale. Het is de maand adar. De maand die door het lot bepaald is. Vers 1: ‘de dag waarop de vijanden van de Joden hoopten hen in hun macht te krijgen’ … maar zo lezen we in hetzelfde vers ‘het omgekeerde gebeurde, want de Joden zelf kregen hun haters in hun macht’.
Er zijn vijanden die aanvallen. Zijn het mensen uit het land of soldaten? Dat weten we niet. Maar ze kunnen niet veel kwaad doen. Vers 2: ‘niemand was tegen de Joden bestand, want angst voor hen was op alle volken gevallen.’ Vers 5: de Joden sloegen met het zwaard op tal van vijanden in en zaaiden dood en verderf en deden met hun haters naar hun goeddunken. In de stad Susan doden ze 500 man. Ze krijgen van de koning nog een tweede dag om zich te verdedigen. In totaal doden ze 75.000 man, van degenen die hen naar het leven stonden.
Een paar keer lezen we dat ze hun hand niet uitsteken naar de buit. Dat zal betekenen dat ze van vrouwen en kinderen en bezittingen zijn afgebleven. Na de strijd komt er rust in het land. Op de 15e dag van Adar vieren ze feest, delen maaltijden, sturen elkaar geschenken. Zo loopt dit toch nog goed af voor ze. Het verdriet en de rouw vanwege de wet en de dreigende vernietiging, is omgekeerd, en tot een dag van vreugde en blijdschap geworden. Zo wordt tot op de huidige dag het purimfeest gevierd. Men eet koekjes in de vorm van Hamans oren, men viert de overwinning op de vijanden. Het kwaad heeft niet altijd het laatste woord!
3. Wat moeten we hier nu mee?
Wanneer we deze geschiedenis op ons laten inwerken, dan kunnen we wel iets begrijpen van de vreugde van het purimfeest. Of beter nog van Psalm 124: ‘Indien de Heer, Israël niet had bijgestaan, niet had gered, waren zij vergaan.’ De strik van Haman’s wet brak los, en er kwam een keer in het lot. Niet het lot maar God regeert! Als het onrecht teniet wordt gedaan, het volk weer in vrijheid mag leven, dan snappen we de vreugde. Kwaad moet worden gestraft. Onrecht moet veroordeeld worden. Dat hoort zo bij de Heere God. Hij is een heilige God die het recht liefheeft. Zijn koninkrijk is gebouwd op de peilers van recht en gerechtigheid. Dat beamen we allemaal.
Maar het schuurt ook. De opmerking ‘de Joden sloegen met het zwaard op al hun vijanden in en zaaiden dood en verderf’. 500 mensen in Susan. De tien zonen van Haman, op advies van Esther opgehangen. 75 duizend mensen in het land. En op de tweede dag nog eens 300 man in Susan. Is dat gewoon niet ‘too much’. Is dat niet veel te gortig. De heroïsche beschrijving van wat ze doen. Doe aan de anderen wat ze jou hebben willen doen. Dat heet toch in de volksmond: ‘neem wraak’. In de HSV staat er boven hoofdstuk 9: ‘de wraak van de Joden op hun vijanden’. Dat is veelzeggend.
Gemeente, dit staat toch zo in contrast met wat de Heere Jezus heeft gezegd: ‘Alles wat u wilt dat de mensen u doen, doet u hun ook’ (Mat. 7:12)? Hoe zit dat met het gebod van de liefde? Hoe zit dat met de oproep om je vijanden te zegenen.
Ik denk dat vanuit het NT en vanuit wat de Heere Jezus ons heeft laten zien, we toch andere accenten moeten leggen. Ik ga een paar dingen noemen.
4. In de lijn van Jezus …
Haman maakt een paal voor Mordechai. Uiteindelijk wordt hij aan dezelfde paal gehangen. Het kwaad wordt zo vergolden. Ik moet aan die andere paal denken. De paal van het kruis waar de Heere Jezus heeft gehangen. Hij is als een misdadiger voor onschuldigen werd gehangen en gedood. Aan het kruis heeft Hij het kwaad en de zonde van elk mensenkind gedragen. Daar deed Hij verzoening.
Het kruis van Christus is hoger dan de paal van Haman. De verzoening heeft een langere adem dan de vergelding. Sinds het kruis hoeft niemand meer voor zijn zonden aan een paal gehangen worden.
Zeker, rechtspraak is nodig, kwaad mag en moet berecht worden, maar vergelding op deze manier is sinds het sterven van Jezus niet meer geoorloofd. We lazen Romeinen 12. Daar zegt God via de apostel: ‘vergeld niemand kwaad met kwaad.’ Geen lik op stuk beleid dus. Jij heb mij iets aangedaan, ik betaal je met gelijke munt terug. (bokshandschoenen) En: ‘Wees bedacht op wat goed is voor alle mensen. Zoek de vrede.’ En dan: ‘wreek uzelf niet geliefden, maar laat ruimte voor de toorn. Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, zegt God.’ God heeft alles gezien. Hij komt er op terug. Bij hem is het recht veilig. Bij ons meestal niet. Pijn en bitterheid kunnen mensen verblinden om het recht in eigen hand te nemen. Doe dat niet zegt God. ‘Geef je vijand eten als hij honger heeft, geef hem te drinken als hij dorst heeft. Zo maak je hem beschaamd. Overwin het kwade door het goed.’ Dat is de (persoonlijke) insteek van het evangelie. Daartoe zijn we geroepen. Ik weet dat is heel moeilijk, maar niet onmogelijk. Want Jezus is ook voor ons aan het kruis gegaan. Wij mogen weten van zijn vergeving. Hij rekent ons het kwaad niet toe. Dan moeten wij dat anderen ook niet doen. Maar het in Gods hand leggen en het daar laten.
Weet u, er is nog iets. Wat zou Gods verlangen zijn in deze wereld? Dit: dat mensen de Heere Jezus kennen! En: dat Zijn kinderen geen obstakel zijn, maar een middel in Zijn hand om ze in te winnen voor het evangelie. Hoe? Door goed te doen, door te zegenen, door te bidden, door lief te hebben. Die lijn is er ook in Esther. Aan het slot van hoofdstuk 8 lezen we dat uit de volken van het land velen Jood werden. Ze zijn onder de indruk van het Joodse volk en ook van de leiding van hun God. Die beweging is er ook.
Het boek eindigt er ook mee. Het laatste vers van hoofdstuk 10. We lezen van Mordechai dat hij in hoog aanzien staat bij de Joden en bij de menigte van zijn broeders, dat laatste zijn de mensen van het land. Ze zijn broeders geworden. En: hij zocht het beste voor zijn volk en sprak tot welzijn van heel zijn nageslacht. Daar eindigt het boek mee. Zou dat ook niet veel zeggend zijn: het eindigt niet met wraak of vergelding, maar met iemand die goed doet. Mordechai vanuit zijn geloof in de Heere leeft en handelt tot zegen van de mensen om hen heen. Dat is waar het boek op uit loopt. En ik denk dat dit de roeping is die blijft. En die helemaal past bij wat God van ons als christenen vraagt. Geen kwaad met kwaad vergelden. Maar de Heere Jezus liefhebben, Hem erkennen als onze Heer en Heiland, en vanuit Zijn liefde ons inzetten voor de stad en het land, voor de mensen om ons heen. Dat kan alleen vanuit de genade van God en in de kracht van Gods Geest. Laten we daar maar veel om bidden.
5. Een bijzonder boek
Zo is het boek Ester voor ons een krachtig getuigenis vandaag. Want waar komt mijn hulp vandaan? Hoe vind je je weg in de wirwar van vragen en onzekerheden?
Door net als Mordechai en Ester het er niet bij te laten zitten. Je niet te isoleren en je afzijdig te houden. Maar je beschikbaar te stellen. Op de plek in het leven waar je terecht bent gekomen en waar God jou gebruiken kan en jou inschakelt.
God vraagt om onze inzet. Van jongens en meisjes, van mannen en vrouwen. Door wie Hij werkt en die Hij inspireert met wijsheid en vindingrijkheid. Met moed, geloof en overgave. God geve dat wij zulke mensen zullen zijn.
Weet U wat de sleutel is?
Koning Ahasveros kon niet slapen ’s nachts. Hij liet zich voorlezen uit oude boeken, de kronieken van zijn rijk. Die oude woorden gingen opeens leven. Omdat iemands naam er in genoemd werd. Iemand die vergeten was, Mordechai, en nog een beloning verdiende.
Het hele verhaal was een dode letter gebleven als het boek niet gelezen was. Woorden komen tot leven als ze gelezen worden. Daar heb je geen slapeloze nacht voor nodig. Wie de Bijbel leest, die oude woorden in dat oude boek, kan opeens wakker worden. Dan gaat alles voor je leven. Dan hoef je niet bang te zijn in de wereld waarin je staat. Omdat je het weet: Mijn hulp is van de Heer die hemel en aarde gemaakt heeft, die trouw houdt en nooit loslaat wat zijn hand begon.
Amen.