Datum: 19 juli 2015
Download PDF
1. Ervaringsdeskundige
Als het gaat om het evangelisatie-werk, het doorgeven van het goede nieuws van het evangelie, het gesprek met mensen over het christelijk geloof, zijn wij allemaal ervaringsdeskundigen. Op ons werk, op de universiteit, op school, in de supermarkt, bij de kapper, op de sportschool overal komen wij mensen tegen die geen christen zijn. Soms ontstaan er spontaan gesprekken, blijken mensen wel of niet wat met God. Jezus en de Bijbel te hebben. Verrassend soms, maar heel vaak zegt het ze helemaal niks. Ze luisteren welwillend, als je iets vertelt, maar vaak is de reactie toch ook wel: mooi voor jou. Fijn dat je dit gelooft. Maar de kerk, nee, daar heb ik niks mee. Soms hebben ze negatieve ervaringen in het verleden gehad. Maar veel vaker is dat niet eens het geval meer. Het lijkt gewoon niet in hun systeem, in hun leven te passen. Zeker als je er niet mee opgevoed bent, dan is de wereld van de Bijbel, van God en van Jezus maar een vreemde wereld en weten mensen niet wat het toevoegt aan hun leven en waarom ze er ook wat mee zouden moeten.
Wij vinden dat vaak heel lastig. Het geloof is voor ons belangrijk en we weten dat we een roeping hebben om van Jezus te getuigen, om andere mensen met het evangelie te bereiken, maar het komt er vaak niet van. Omdat er bij de ander geen openheid is, omdat we schroom hebben om erover te beginnen, maar veel meer nog omdat we er gewoon niet aan denken. Toch? Wie is zich er echt van bewust als hij naar de supermarkt gaat, de Gamma, als je op een verjaardag komt van een collega, als je bij medestudenten van je werkgroep gaat eten, als je een bedrijfsuitje hebt, dat je daar bent als ambassadeur van Jezus; dat je geroepen bent Hem te vertegenwoordigen. Heel vaak denken we daar niet aan. En lijkt de gelegenheid om goed van God te spreken, zomaar aan ons voorbij te gaan. En na afloop voel je je schuldig, ik had eigenlijk … Als je jezelf het woordje ‘eigenlijk’ hoor noemt, weet je al dat het niet goed zit. Het komt namelijk in de Bijbel niet voor. We zijn allemaal ervaringsdeskundige, maar het ontbreekt ons aan ervaring: hoe doen we het? Wat verwacht God van ons? Hoe kunnen we hierin groeien?
Gemeente, omdat volgende week het Dabar-werk weer begint op de camping in Haastrecht, en een deel van het team vanmorgen in de kerk is, dacht ik dat het goed was om vanmorgen samen gewoon weer eens na denken over de roeping die we als christenen hebben om van Jezus te getuigen.
2. Belangrijke roeping
De apostel Petrus schrijft hier hele belangrijke dingen over in zijn brief. Want de vragen waarover we het net hadden: hoe ben je christen in het leven van elke dag? Hoe kun je iets laten zien van wat je beweegt? Hoe ga je als christen om met de mensen om je heen die niet geloven? Die vragen zijn niet van vandaag of gisteren, maar speelden toen ook al. Petrus schrijft zijn brief aan kleine groepjes christenen in Klein-Azië. Ze leven verspreid in het grote Romeinse rijk. Hij noemt ze ‘vreemdelingen’. Ze leefden wel temidden van de mensen, maar dienden nu een andere Heer. Niet de keizer, maar Jezus. En dat stuitte vaak op onbegrip. Het feit dat ze niet langer meededen met de offers die gebracht werden aan de keizer en de goden, maakte dat ze makkelijk de schuld kregen van dingen die fout gingen; in tijden van rampen en narigheid, waren ze altijd als eersten de zondebok. Zo hadden ze te maken met roddels, dreigingen en verdachtmakingen. Van de kant van de Joodse gelovigen was er verzet. Deze accepteerden hen niet vanwege hun belijdenis dat Jezus de Messias is. En heidenen keken met een schuin oog naar hen omdat ze niet meededen met de godsdienstige rituelen voor de keizer. En wat doe je dan? Hoe ben je in zo’n situatie christen? Pas je je aan? Blijf je in je hart christen, maar laat je er verder niets van merken. Of … Dat waren geen theoretische vragen. De vragen worden sterker, juist als je een minderheid bent. En dat merken wij ook steeds meer. De bevoorrechte positie die christenen eeuwen hadden in ons land is voorbij. De christelijke en reformatorische zuilen zijn sterk aan het afbrokkelen. Het leven is gefragmentariseerd. Ieder segment van ons leven (geloof, studie, school, vrienden, werk, sport, gezin) heeft eigen heren. Geloof is voor de privesfeer en Jezus dus ook. Iets voor de zondag. Maar dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn.
3. Bereidheid, rekenschap, hoop
Daarom zijn de woorden van Petrus zijn nog steeds heel actueel, in 3:15: ‘wees altijd bereid tot verantwoording aan ieder die u rekenschap vraagt van de hoop die in u is, met zachtmoedigheid en eerbied’. Wat zegt Petrus hier? Petrus zegt iets over de grondhouding van de gelovige (altijd bereid, zachtmoedig-heid en eerbied), hij wijst erop dat getuige-zijn altijd het karakter heeft van een antwoord (verantwoording, mensen vragen je rekenschap te geven) en hij zegt iets over de inhoud van het getuige zijn (spreken over de hoop die in u is). Drie punten dus: de (1) grondhouding, het (2) antwoordkarakter en de (3) inhoud van het gesprek.
3a. De grondhouding van de gelovige
Wat valt op in het antwoord van Petrus? Hij zegt: wees altijd bereid. En dat woord ‘bereid’, heeft niet zozeer te maken met of je het wel wilt, maar hetoismos betekent: gereed, klaar staan om antwoord te geven. Denk even aan de vakantie. De dag dat je op reis gaat. Je pakt de auto in. Je checkt het huis nog een keer, en dan is het tijd om te gaan. Zijn we klaar? Ja, we zijn gereed om te gaan. Dus dat klaar staan betekent, dat je voor de mensen klaar staan. Je zou kunnen zeggen, het heeft eigenlijk met beschikbaarheid te maken. Een christen is iemand die altijd beschikbaar is. Beschikbaar als God je roept en als Hij mensen naar je toestuurt. Wees altijd bereid, betekent dus, dat je bereid bent je te laten storen, in je gewone werkzaamheden te laten onderbreken. Want het zou zomaar kunnen, dat de persoon die je spreekt bij de koffieautomaat, in de supermarkt, op de camping, door God is gezonden. Daar moet je dus allert op zijn. Weten dat het zo werkt. Dat God graag over je wil beschikken. Dat Hij je inzet op de plek waar je woont, werkt en je je bevindt.
Die bereidheid, die beschikbaarheid, dat is iets waar je je in moet oefenen. Het is iets wat je je steeds weer moet realiseren. Ik leef niet voor niets. Ik mag de Here Jezus kennen. Mij is iets heel bijzonders ten deel gevallen. Met dat je de Here daarvoor in je gebed dankt, bid je ook: Here, help mij om beschikbaar te zijn, maak mij allert op mensen die u op mijn weg plaatst. Beschikbaarheid oefenen je door gebed. Door jezelf aan de Here toe te wijden. Je oefent het ook door er met anderen over te praten. Hoe belangrijk het is dat het mobieltje van het geloof aanstaat, zodat God berichten naar je kan sturen, zodat Hij je kan inzetten en gebruiken in Zijn dienst.
Bereid-zijn, beschikbaar zijn. En aan het einde voegt Petrus er nog twee woorden aan toe: met zachtmoedigheid en eerbied. Ook dat heeft met de grondhouding te maken. Zachtmoedigheid kun je ook weer geven met mildheid. Wat mensen ook tegen je zeggen, hoe ze ook reageren naar je op de camping, je reageert mild, met liefde; ook als ze je verwijten maken, probeer je te reageren vanuit de gezindheid van de Here Jezus. Geen kwaad met kwaad vergelden, maar incasseer de negatieve woorden maar gewoon en blijf die ander zien met de ogen van Christus. Net als jij een zondaar die genade van God nodig heeft. Er wordt op je gelet. Wees je daarvan bewust. Geef een goed getuigenis af. Zachtmoedigheid en eerbied. Het Griekse woord phobos betekent ontzag, eerbied, als het op God betrekking heeft, en respect als het om mensen gaat. Hier gaat het over dat laatste; wees respectvol naar mensen toe. Laat ze in hun waarde; ook als ze andere opvattingen hebben en niet aannemen wat je tegen ze zegt. Blijf altijd respectvol. Dat als grondhouding.
3b. Antwoord geven.
Nu het tweede. Wees altijd bereid om verantwoording te geven aan ieder die u rekenschap vraagt. Petrus zegt hier iets heel verrassends, dat ingaat tegen hoe wij vaak tegen getuige-zijn aankijken. Hij zegt: het gaat om antwoord geven. Laat het initiatief liggen bij de ander. Wacht tot deze vragen gaat stellen. Kom niet voortijdig met allerlei antwoorden, antwoorden op vragen die de mensen niet hebben. Jullie kennen die spotprent wel van twee mensen die aan de kant staan, als er een evangelisatiecampagne plaatsvindt van een kerk met een groot spandoek: Jesus is the Answer. Jezus is het antwoord. Dat ze dan tegen elkaar zeggen: maar wat is eigenlijk de vraag?
Petrus legt het startpunt dus bij de vragen die mensen aan je stellen. En dat is een heel belangrijk uitgangspunt. Waarom? Omdat als mensen vragen stellen, God op een of andere manier met hen bezig is. De apostel Paulus schrijft in de Romeinenbrief, dat niemand van nature God zoekt. Dus als mensen vragen gaan stellen aan je, is er wat aan de hand. Ga er dan maar gewoon vanuit dat God bezig is. Dat er onrust is, dat mensen iets willen weten; het kan van alles zijn. Als het serieus is, ga er dan serieus op in. Behandel een vraag met respect.
Als je bezig bent met evangelisatie, als het gaat om getuige zijn van Jezus, dan moeten we dus beseffen (en er natuurlijk ook om bidden) dat God om ons heen bezig is. Als de Here Jezus zijn discipelen onderwijs geeft en spreekt over arbeiders in de wijngaard, dan zegt Hij tegen hen: de velden zijn wit om te oogsten, maar arbeiders zijn er weinig. Dat gaat over beschikbaarheid. God zoekt mensen op wie Hij kan rekenen, maar het gaat ook hierover, dat Hij om ons heen bezig is, aan het werk in de harten en levens van mensen. Hij maakt ze onrustig, zoekende: er moet toch iets meer zijn?, waarom gebeuren deze dingen in mijn leven?, met wie kan ik erover praten? God is bezig om mensen voor te bereiden op een ontmoeting, een gesprek met ons.
Dat betekent gemeente, dat God hierin het initiatief heeft; Hij moet harten van mensen openen, maar daar is Hij mee bezig. Dat bekent dat we daarop mogen vertrouwen. Het geeft ook ontspanning. God stuurt mensen naar je toe. En ik, ik hoef alleen maar beschikbaar te zijn. Als ze me vragen stellen, mag ik antwoord daarop geven. In het Grieks staat hier apologia, waar ons woord apologetiek van is afgeleid. Verdediging van het geloof. Maar het heeft hier nog niet de betekenis van een rationele uiteenzetting van het geloof, met argumenten en zo. Als dat zo zou zijn, dan zou bij velen van ons de deur dicht gaan. Als het zo ingewikkeld is, dat kan ik helemaal niet. Laat dat mensen maar doen die zich hebben ingelezen en die daar meer voor toegerust zijn. Nu is het helemaal niet verkeerd, om boeken te lezen over waar het christelijk geloof voor staat, over hoe niet gelovigen in het leven staan, dat kan je alleen maar helpen. Maar dat is niet de kern van waar het hier omgaat. En de Here Jezus zei ook: maak je niet bezorgd, wat ze allemaal aan je vragen, want de Geest van mijn Vader die in je is, zal je de woorden in de mond leggen, van wat je moet spreken. Vertrouw maar op de Heilige Geest dat Hij je helpt op een goede manier te antwoorden.
Antwoord geven als mensen je vragen stellen. Wat zeg je dan? Waarover ga je het hebben? Petrus zegt: van de hoop die in je is. Dat is het laatste punt. Dat is de inhoud van je antwoord.
3c. De hoop die in je is
De hoop die in je is. Wat bedoelt Petrus daarmee? Dat je rekenschap geeft van wat jou leven hoop geeft. Wat is de hoop waaruit je leeft. Dan moeten we bedenken, dat Petrus dit schrijft aan christenen die van alle kanten met lijden te maken hebben. Dat betekent dat hun leven onder druk staat. Het vuur van de beproeving maakte iets zichtbaar. Ondanks alles hadden ze moed; waren ze de hoop niet verloren. Want ze wisten, dat in het lijden, God hen nabij was. Dat was de hoop die ze hadden. Hoop dat God eenmaal alles wel zou maken. En de Heilige Geest hield het vuurtje van de hoop brandend. Hij voedde elke keer weer het vertrouwen. En toch, God heeft het laatste woord! Moed houden! De Heer zal uitkomst geven. En het was dit getuigenis, dat op mensen diepe indruk maakte. Zodat ze gingen vragen: wat heb jij, wat ik niet heb. Hoe kun je met vertrouwen leven. Waarop heb jij je hoop gevestigd. Juist vanwege het lijden, bleef de hoop op God vaak als enige over. Christenen hadden geen antwoord op de vraag waarom dit lijden hen trof, maar ze waren zelf een antwoord op het lijden. Wat ze meemaakten, maakte God vruchtbaar. God zegende hun getuigenis.
Het lied dat we zongen, gezang 427, is van de Duitse dichter Paul Gerhardt. Vanwege een oorlog moest hij met zijn gezin vluchten van huis. Na lang zoeken vond hij ergens onderdag voor de nacht. Ze hadden niet veel mee kunnen nemen. Daar zaten ze, berooid, zonder huis en bang. Zijn vrouw huilde van wanhoop. Alles waren ze kwijt. Heel de toekomst lag in duigen. Hij probeerde haar te troosten met woorden uit de Schrift over zorg en trouw van God. Toen werd het hem zelf te kwaad, hij ging de tuin in en brak in huilen uit. Hij voelde alsof het donkerste uur van zijn leven was aangebroken. Hij schreeuwde zijn nood uit tot God. Op dat moment, ervoer Hij de nabijheid van God en schreef dit lied. Een lied dat voor zoveel mensen tot zegen is geweest.
Zo gebeurt het wel vaak, dat op momenten dat het stormt in je leven, je tot de ontdekking komt, dat God de enige is op wie je echt kunt bouwen; en dat je dwars door de moeite heen toch hoop kunt hebben, als je alles legt in Zijn hand.
Nou daar denkt Petrus aan. Als je spreekt, en mensen stellen je vragen, spreek dan over de hoop die je hebt. Vertel dan juist wat je in moeilijke momenten in je leven geleerd hebt. Want dat raakt het hart van die ander vooral. Hoe je op je ziekbed de nabijheid van God mocht ervaren. Hoe je in het ziekenhuis, koos voor het leven en wat dat voor reactie opriep. Als je weet uit je eigen leven wat een scheiding is, maar hoe je met de hulp van God verder bent gekomen. Hoe God je hielp in die moeilijke periode met je relatie of gezondheid. Wat je staande heeft gehouden in het conflict op je werk. Wat het je deed om gepest te zijn, en wat je daardoor geleerd hebt.
Als mensen je vragen stellen, spreek dan over de hoop die je hebt. Over wie God voor je is. Het hoeft geen succesverhaal te zijn. Liever niet. Wees eerlijk. Ook als je worstelt. Het kan zomaar zijn. Dat juist daardoor het hart van die ander opengaat.
Zoals in India, in een volslagen hindoeïstisch dorpje kwam een gezin tot geloof. Het hele dorp was er tegen. De goden zouden ze wel straffen. Kort na hun doop werd een zoon uit dit gezin ziek. De dorpelingen wisten het: de goden nemen wraak. Het gezin ging naar de kerk en vroegen de medegelovigen te bidden voor genezing, opdat God erdoor geëerd zou worden. Maar de toestand verbeterde niet en de jongen overleed. In het dorp vond de eerste christelijke begrafenis plaats, waarbij de overwinning van Jezus op de dood en de hoop op de opstanding werd verkondigd. Dat maakte diepe indruk op de dorpsbewoners; ze begonnen open te staan en velen kwamen tot geloof.
4. Slot
De hoop die in u is. Ik hoop en bid dat deze dienst ons aanscherpt, om dat bij onszelf weer eens na te gaan: ken ik die hoop? Wie is de Here Jezus voor mij? Besef ik wat Hij voor mij heeft gedaan? Petrus zegt aan het slot: Hij heeft voor mijn zonden geleden. Hij is rechtvaardig om ons onrechtvaardigen tot God te brengen. Dankzij Jezus heb ik vergeving van mijn zonden ontvangen. Dankzij Hem is God mijn Vader geworden. Hij is het die mij weer Hoop heeft gegeven. Tel je zegeningen, een voor een, en spreek daarover. Ik bid dat de Geest het u weer in herinnering brengt, of het opnieuw aanscherpt, of het voor het eerst werkt in uw hart, dat u zegt: Jezus Hij is het. Op Hem heb ik mijn hoop gevestigd.
Laat u dan door Hem gebruiken, om van die hoop te spreken. Want dankzij de Here Jezus zijn Gods kinderen de meest hoopvolle mensen in deze wereld. En wie hoop heeft, kan ook hoopgevend zijn voor een ander.
Amen.