Datum: 11 november 2018
Download PDF
Broeders en zusters,
1. En wat zeg je dan? Die woorden klonken altijd als ik met mijn moeder boodschappen ging doen. Na de supermarkt gingen we altijd ook bij de slager langs. Elke keer weer als we aan de beurt waren, vroeg de slager of we een stukje worst wilden hebben. Nou dat wilden mijn zusje en ik wel. Hij hield ons een schaal voor en we mochten een stukje van die lekkere worst pakken. Hmm, smullen was dat. Maar dan klonk de stem van mijn moeder: en wat zeg je dan? Oh ja, dat is waar ook: dank u wel meneer! Zomaar vergeten om dankbaar te zijn.
Herken je dat misschien? Dat je zo blij met iets kunt zijn, dat je krijgt: een bos bloemen, een mooi boek, een prachtige kaart, dat je vergeet de persoon die het geeft te bedanken. Misschien vergeet jij het niet en heb je dat geleerd. Maar ik herinner me nog heel wat verjaardagen, dat je aan je kleine neefje of nichtje een cadeautje gaf, waar ze zo blij mee waren, dat ze het uitpakten en er gelijk mee gingen spelen. Je stond erbij en keek erna.
En wat zeg je dan? Dank u wel meneer!
2. De Bijbel vertelt ons een geschiedenis waar dat eigenlijk ook gebeurt. Tien mensen die door Jezus genezen worden en waarvan er meer één terugkomt om Hem te bedanken.
Lucas vertelt dat Jezus op weg is naar Jeruzalem. Daar zal Hij later sterven aan een kruis. Maar onderweg gebeurt er iets bijzonders. Hij reist langs een dorpje en opeens komen tien mensen naar Hem toe. Tien mensen die aan een erge ziekte lijden. Een huidziekte lazen we in de Bijbel. Andere vertaling zegt dat ze melaats waren. In de grondtaal wordt een woord gebruikt, dat we misschien wel kennen: lepra. Lepra is een ernstige ziekte. Er is een bacterie die ervoor zorgt dat je tenen en vingers, je neus en oren afsterven. Heel naar om te zien. Handen die tot stompjes worden. Zonder medicijnen ga je dood. Juist omdat deze ziekte zo besmettelijk is, had je geen contact met mensen, en gaf je ze zeker geen hand. Nee, deze mensen met lepra, met die besmettelijke ziekte, mochten niet in het dorp wonen bij de andere mensen; maar daarbuiten in hutjes of tenten. Ze leefden helemaal apart. Buitengesloten.
Ze kunnen niet thuis blijven en voor hun gezinnen zorgen. Ze kunnen niet werken om geld te verdienen. Het zal je vader maar zijn, bij wie dat gebeurt: Huidvraat zegt de dokter, en dan moet hij weg. Dan kun je hem nooit meer knuffelen. Dan mag hij niet meer thuis wonen. Hij moet maar in een hutje buiten het dorp wonen. En hij kan en mag zelf geen eten kopen. De familie moet dat voor hem doen. En dan zetten ze het pakketje met eten en schone kleren neer op een afstand. En dan komt de zieke en pakt het snel. Maar ze mogen nooit dicht bij elkaar komen. Daar is de ziekte te gevaarlijk voor.
En weet je, wat ook heel naar is. De mannen moeten ieder waarschuwen die in hun buurt komt: onrein! Onrein. Een ratelaar om de mensen te laten schrikken. Pas op, aan de kant, wij zijn gevaarlijk, wij dragen een gevaarlijke ziekte met ons mee. Kom niet te dichtbij.
De mensen mochten niet in de synagoge of de tempel komen. Ze konden niet meer luisteren naar de priester die vertelde over de beloften van God. Van de Redder die zou komen; van Gods nieuwe wereld die zou komen waar nooit meer ziekte zou zijn. Ze konden geen offers gaan brengen aan God. Ze stonden overal buiten. Ziek en onrein.
3. Maar dan is daar Jezus. Ze hebben van Hem gehoord. Zou Hij kunnen helpen? Met alle macht beginnen ze te roepen. Meester, heb medelijden met ons. Meester, help ons!
Weet je dat vind ik zo mooi van deze mannen. Ze roepen. Ze schamen zich niet. Meester, help ons!
Daar zit voor ons allemaal een belangrijke les. Als wij hulp nodig hebben, dan kunnen we dat vragen aan de mensen om ons heen. Fijn als mensen je helpen. Maar vergeet niet ook aan de Here God om hulp te vragen. Want wij mogen Hem alles vertellen. Meester, Here God, wilt u mij helpen? Als je je alleen voelt, als je het even niet ziet zitten, als je een belangrijke keuze moet maken, als je verdrietig bent. Jezus weet raad. Hij kan je helpen. Hij geeft je kracht. Hij helpt je om je niet alleen te voelen. Hij kan die nare gedachten die je soms hebt, wegsturen. En je zonden, die wil Hij zeker vergeven, als je dat Hem vraagt.
Meester, help ons!
4. Wat doet Jezus? Hij ziet de mannen staan. Hij ziet mensen als ze tot Hem roepen. Nog steeds. Het maakt Jezus niet uit wie er tot Hem roept. Van de tien was één een samaritaan. Iemand die anders geloofde dan de Joden. Die door de Joden zelfs werd afgeschreven: jij bent geen goede gelovige. Maar bij Jezus is iedereen welkom. Of je jong bent of oud, blank of zwart, slim of dom, klein of groot. Voor Hem maakt dat niet uit. Hij kijkt naar je hart. Of je Hem oprecht zoekt. Als je tot Hem roept, geeft antwoord.
Maar is wel een raar antwoord. Hij stuur de tien mannen weg. Ze moeten naar de priesters gaan. Ze worden naar Jeruzalem gestuurd. Zonder dat ze genezen zijn. Maar als ze op pad gaan, gebeurt het wonder. Ze voelen het meteen, een warme gloed gaat door heel hun lichaam heen. Ze kijken elkaar aan. Wat is dit? Zou God een wonder hebben gedaan. En als ze bij de tempel komen, is het voor iedereen duidelijk. Wat een wonder. We zijn genezen. De ziekte is weg. Wat is God machtig zeggen tegen elkaar. We riepen om hulp en Hij heeft ons verhoord. En de priester bevestigd het: inderdaad er is een wonder gebeurd. Jullie zijn genezen.
Ja, wat doe je als er een wonder gebeurt? Wat doe je als God je gebed verhoort? Ga je dan ook tegen Hem zeggen: dank u wel? Nou negen van de tien denken daar totaal niet aan. Zodra ze bij de priester klaar zijn, rennen ze gelijk naar huis. Naar hun vrouw als ze die hebben; naar hun kinderen. Misschien waren ze wel alleen, dat kan ook. Maar ze zullen zo blij geweest zijn, dat ze aan iedereen verteld hebben, dat ze weer gezond zijn. Maar één van hen, de samaritaan, de man waarvan iedereen zei: jij geloofd niet goed; jij hebt het allemaal nog niet begrepen, die éne man, keert terug naar Jezus om Hem te bedanken.
En wat zeg je dan? Dank u wel, meester. Hij valt voor Jezus op zijn knieën. En met luide stem roept hij: God wat bent u goed. Dank u wel hemelse Vader. Iedereen hoort het. Hij schaamt zich voor niemand. De negen van wie je het zou verwachten zijn Jezus helemaal vergeten. De ene waarvan je het niet zo verwachten, gaat naar Jezus terug om Hem te bedanken.
5. Afgelopen woensdag was het dankdag. Toen hebben we God gedankt voor alle goede gaven die Hij ons gaf.
Hoe is dat bij u of bij jou? Lijken wij op die negen die Jezus vergeten of op die ene die Jezus bedankt? Ik hoop op die ene.
En waar zou je de Here God vandaag voor willen danken? Misschien vind je dat best moeilijk. Je vroeg God om een wonder, maar dat wonder is nog niet gebeurd. Misschien heb je God wel gebeden om genezing en moet je nog steeds wachten. Ik kan me voorstellen dat je dit moeilijk vindt. Hier worden alle tien genezen, maar u of jij nog niet. Daar worstel ik als dominee ook mee. Vind ik best moeilijk als je heel lang op iets moet wachten. Wachten op een wonder.
Maar weet je, ook al krijg je dat niet. Er is altijd iets dat God wil geven: zijn liefde, zijn vergeving. Jezus gaat naar Jeruzalem om te sterven voor onze zonden. Hij betaalde de rekening die wij niet konden betalen. Onze schuld nam Hij weg. Dat is het grootste wonder. Wij mogen zijn kinderen zijn.
7. En weet je, wat verlangt de Here Jezus van ons? Kijk nog even naar die ene man. Hij komt naar Jezus terug. Hij zegt tegen Jezus. U bent alles voor mij.
Geloven is dat je tegen Jezus zegt: ik wil u niet missen. Ik wil elke dag met u leven. Dat verlangen werkt de Heilige Geest in ons hart. Weet je wat God dan zegt: jij mag bij Mij horen. Je geloof heeft je gered. Welkom in mijn vaderhuis.
Gedicht/lied Tien melaatsen
De vossen hebben holen, de vogel heeft een nest, maar zij leven verscholen, verstoten door de rest. En nergens is voor hen een plaats, want alle tien zijn ze melaats. Maar Jezus komt voorbij: o Heer, heb medelij!
Als Jezus hen hoort smeken, dan komt Hij dichterbij. Hij heeft hen niet ontweken, maar toont Zijn medelij: Ga naar de stad, ga alle tien en laat je aan de priester zien. Geloof wat Ik je zeg, dan gaat je ziekte weg.
Tien melaatsen zijn genezen, één keert er zingend weer. Waar zijn de andere negen, vergeten zij de Heer? Wie weg is wordt niet meer gezien, behalve één, één van de tien.
Het was een vreemdeling van wie Hij dank ontving! Naar Lucas 17: 11-19 (Hanna Lam)
God is goed voor ons. En wat zeg je dan? Dank u wel Heere Jezus! Amen.