Datum: 10 juli 2016
Download PDF
1. Als je hart er niet bij is.
Stel een man of een goede vriend neemt zijn vrouw of vriendin mee uit eten. Een leuk tafeltje bij het raam in een gezellig restaurant. Kaarsen op tafel. Glaasje wijn erbij. Knapperend haardvuur. Leuk, wat een romantische man denk je bij jezelf. Maar niets is minder waar. De hele avond door zit hij op zijn mobiel te kijken. Er komen steeds app’jes binnen waar hij op reageert. Dingen van het werk. Zijn voetbalteam moet spelen die avond. Even kijken hoe de stand is. Leuke avond. Nee niet echt. Hij is er met zijn gedachten helemaal niet bij. Misschien ook wel niet bij zijn vrouw of vriendin. Hoe zou zij die avond beleven? Zou ze opnieuw verliefd op hem worden? Zou hun relatie een verdiepingsslag maken. Nee, ze zou zich afgewezen voelen, in plaats van gewaardeerd. Al had hij nog zo vaak gezegd: ik houd van jou, ik vind het superfijn om bij jou te zijn, ook al is het een heerlijk diner en zijn de omstandigheden perfect, als zijn hart er niet bij is, doet zo’n etentje meer kwaad dan goed. Als het hart er niet bij is.
Gemeente, dat is eigenlijk in één zin, het probleem dat in Jeremia 7 aan de orde is. Er is in de eredienst een enorme matheid gekomen, de ernst is weg, het is allemaal gewoonte, traditie, vormendienst, de gerichtheid op God en de gehoorzaamheid aan God ontbreekt. Dat zou je op het eerste gezicht helemaal niet zeggen. Want de tempel, de kerk van toen, is goed gevuld. Jeremia spreekt in vers 2 over ‘heel Juda’ dat door de poorten naar binnen gaat om zich voor de Heere neer te buigen. Heel veel mensen zijn in de tempel op God offers te brengen, om te zingen en te bidden. Om voor God neer te knielen en Hem te aanbidden. Indrukwekkend zoals de stammen van Juda opgaan naar Gods huis. Wat is daar mis mee? Daar kun je toch alleen maar blij mee zijn?
2. Vroeger was het anders.
Want het is wel eens anders geweest. U moet weten dat het grote probleem van Israël de afgodendienst was. Overal in het land waren heiligdommen gebouwd voor de goden van de Kanaänieten, later ook voor de goden van de Assyriërs en de Babyloniërs als hun opvolgers, ja zelfs van de Egyptenaren. In de heiligdommen waren priesters aan het werk en werden aan deze goden offers gebracht. De godsdienst draaide om de vruchtbaarheid van de gewassen en de akkers, maar rond de tempelcomplexen waren ook vrouwen als prostituees aan het werk. In Jeremia 7 vinden we een verwijzing naar Silo, Daar was de tempel waar Samuël geroepen werd en Eli priester was. Zijn zonen maakten het heel erg bond. Ze persten mensen af, namen van de offers het beste deel voor zichzelf en hadden gemeenschap met de vrouwen die zich rond het heiligdom ophielden. En deze heidense invloed van het land was ook tot de eredienst in de tempel doorgedrongen. Daar waren heidense priesters aan het werk. Daar werden offers gebracht voor de andere goden en de zon, maan en sterren. Ja zelfs in en rond de tempel stonden altaren van de Baäl en Ashera en andere Kanaänitische goden.
Maar toen kwam koning Josia. Een tijdgenoot van Jeremia en van dezelfde leeftijd. De tempel was vervallen geraakt en hij begint aan de restauratie. Het huis van God wordt met bezemen gekeerd. Schoongemaakt en geschilderd. En dan tijdens de restauratie vinden ze onder het stof een exemplaar van de Torá. Ongebruikt en afgedankt. De kanselbijbel ligt ergens in een hoekje. Er was een eredienst zonder Bijbel. Als Josia het boek ontdekt en leest – vermoedelijk leest hij ergens in he boek Deuteronomium – dan schrikt hij geweldig, als hij ontdekt dat de wil van de Heere niet langer onder wezen werd en Zijn Woord en geboden niet langer zijn nageleefd. Josia ontdekt, dat er meer een Heer is, een tempel mag zijn, een volk van God is dat heilig moet leven. En het lezen van die boekrol overtuigt hem dat een reformatie nodig is. Het Woord moet weer centraal staan. God wil de eerste zijn in het volk. Josia begint met dit in de praktijk brengen. De afgoden vernietigd. De offerhoogten gesloten De tempel gereinigd. Het paasfeest wordt weer in ere hersteld. Het volk wordt opgeroepen om de dienst aan de Heere weer serieus te nemen. Ze moeten zich bekeren van hun boze wegen en zich weer op God richten.
Josia maakt met het volk een nieuwe start. Hij geeft het goede voorbeeld. Het is het beste Pascha dat ooit is gevierd. Nog nooit zoveel dieren geofferd. Er wordt weer onderwijs gegeven uit de wet van God. Maar … Er is echter een maar. Josia brengt dit alles in de praktijk bij decreet. Door het als wet af te kondigen. Hij deed het als koning. Hij gebruikte zijn macht. Maar zo verandert het hart niet. Ware godsdienst kan niet per decreet door de staat opgelegd worden. Je kunt mensen niet veranderen onder dwang. Dat helpt misschien even, maar niet blijvend. Bekering kan niet gedwongen worden. Het bijzondere is dat de mensen wel gehoor geven aan de plannen van Josia. Heel Juda stroomt weer naar de tempel. Maar het is vooral het verlangen van Josia geweest, niet van het volk. Reformatie kan geen vervanging van bekering zijn.
3. Jeremia ziet dieper.
Dat is nu het grote verschil van Josia met Jeremia. Ze hebben dezelfde leeftijd. Ze wonen dicht bij elkaar. Ze hebben dezelfde zorg: het gaat niet goed met het volk, er moet echt iets gebeuren; toch is er een verschil. Jeremia peilt dieper. Hij wijst op het hart van mensen. Uiterlijke verandering is niet genoeg, God wil het hart van mensen.
Het is opvallend, dat in de hele reformatie van Josia Jeremia niet genoemd wordt. En dat in het hele boek Jeremia, Josia niet genoemd wordt. Volgens Jeremia zijn de maatregelen van Josia te laat en te oppervlakkig. Josia wordt door het volk gesteund, Jeremia niet. Dat maakt het leven van Jeremia zo moeilijk. Hij staat met zijn prediking helemaal alleen. Niet geliefd. Dat kun je je ook wel voorstellen. De profeet gaat namelijk in de poort van het huis van God staan. Bij de deur waar alle mensen binnenkomen. Hij spreekt ze aan: wat doe jij hier? Waarom kom je hier? Wat heb je hier te zoeken? Niet om de mensen maar naar huis te sturen. Nee, om ze wakker te schudden, waar is het je om te doen? Gaat het je echt om God? Staat Hij op de eerste plaats in je leven? Dat maakt je niet geliefd. De commentaren zullen niet van de lucht zijn geweest. Waar bemoei jij je mee? Bemoei je met je eigen zaken. Ik ben hier toch. Ik had ook thuis kunnen blijven. Wees blij dat ik er ben. En: je bent zelf geen haar beter. Wil jij met je vinger naar mij wijzen, kijk even waar je vandaan komt, man. Uit Anatoth. Precies. Een afgeschreven priesterstam; kom jij ons nu de les lezen? Man ga weg. Hoepel op. Ga iets nuttigs doen.
Maar Jeremia wijkt niet. Hij staat in de opening van de deur. Hij kan niet anders. Hier sta ik, ik kan niet anders. God heeft mij hier gezet. Wie ore heeft om te horen, hore wat de Geest tot de gemeente zegt.
Gemeente, het is echt super fijn dat u hier in de kerk zit, en dat u naar deze middagdienst bent gekomen? Hoe zit u hier vanavond? En jij? Als wij dit zo horen van Jeremia, hoe zit het eigenlijk bij ons? We hebben natuurlijk heel wat om dankbaar voor te zijn. Het Woord staat centraal. Er is veel betrokkenheid en meelevendheid. Veel jeugd. Er wordt veel georganiseerd. Een bloeiende gemeente. Wat zou God zien als hij naar onze gemeente? Hoe zou de Here Jezus naar onze gemeente kijken? Hoe staat het met ons hart? Zijn we echt op de Heere betrokken? Het kerkelijk leven kan bloeiend zijn en optimaal functioneren, en toch kunnen we innerlijk dwalen en in ons hart ver van God zijn? Als God de Heilige Geest van ons zou wegnemen, zouden we dat merken?
Wat ziet God als Hij naar de kerk van toen kijkt? Ik noem drie dingen. Laten we die gewoon even tot ons doordringen en kijken of we het herkennen? God houdt het volk van Juda via Jeremia een spiegel voor. En wij kijken met hem mee.
4. Wat ziet God fout gaan?
Jeremia, wat zie je dan? Het eerste dat God ziet, is de
4a. Trotse houding.
De vernieuwing van de tempeldienst en het herstel dat Josia gebracht had, heeft iets van trots los gemaakt bij de mensen. In vers 4 lezen we wel tot 3 keer toe: Dit is de tempel van de Heere. De tempel van de Heere is dit. Het is een prachtig gebouw. Groot. Schitterend om te zien. Rijke historie. Stilletjes sluipt de gedachte binnen. Wat kan ons gebeuren. Dit is de plek waar God woont en werkt. Geen enkele plek haalt het bij deze. Je proef iets van deze houding in Psalm 48: Jeruzalem is de stand met de tempel. Het is de stad van God. Hij zal haar doen stand houden tot in eeuwigheid. In het midden van de tempel gedenken wij uw goedertierenheid. De koningen van de aarde kunnen er wel tegen optrekken, maar zullen door schrik overmand, wegvluchten. God is bij ons, ons kan niets overkomen.
Als klap op de vuurpijl, lezen we in vers 10, dat het volk voor het aangezicht van God komt, en zeggen: wij zijn gered. Er zijn heidenen. Er is de schare die de Wet niet kent. Maar wij zijn het uitverkoren volk van God – en dat is waar – maar als vrucht van genade en niet als eigen verdienste- wij zijn gered. En trotst vervuld het hart.
Wat is het gevaar? We voelen dat wel aan, denk ik. Dat hebben wij toch mooi voor elkaar! De kerk is bij ons tenminste goed gevuld. Ja, we zetten onze schouders eronder. Het is wel hard werken, maar dan heb je ook wel wat. Het resultaat mag er zijn. Bid en werk. Toch? Geloven we echt dat het genade is en geen verdienste? Beseffen we echt in ons hart, dat als de Heere het huis niet bouwt, ons werken tevergeefs is.
Trots leidt tot hoogmoed, en hoogmoed heeft op den duur God niet nodig, maar regelt het zelf wel. Een paar commissies en dan komt het vast goed. Daar zit zorg van God. Hoe zit dit bij ons, bij u en jou? En dan het tweede,
4b. Het oude leven wordt voortgezet.
De mensen doen mee aan de eredienst, brengen offers, bidden en zingen uit volle borst mee, neem mijn leven laat het Heer, toegewijd zijn aan uw eer, maar ondertussen blijft hun leven onveranderd. Aan de buitenkant hebben ze alles op orde, maar aan de binnenkant is er van alles mis. Het hart komt er niet in mee. Het leven blijft zoals het is. God ziet, dat er geen recht gedaan wordt aan mensen (5), mensen worden onderdrukt; er wordt met de ellebogen gewerkt, ik, ik, ik en de rest kan… (6); het spreken komt niet overeen met de daden. Men zegt a, maar doet b. Moet zegt a, maar meent b. Er wordt gestolen, overspel gepleegd. Men is in de ban van andere goden (geld, seks, macht, de namaakgoden waar Tim Keller een boek over schreef) (9). Met dat alles komt men in de kerk, vroom, maar er is een dubbelleven, een dubbele moraal. Zondag is zo heel anders dan maandag. De waarden en normen van de dag des Heeren gelden de gewijde dag; daarna gaan ze kast weer in. Dat kan niet zegt God. Dat mag niet. Dan ben je gewoon schijnheilig. Als je voor mij komt en zegt ik ben gered, waar blijkt dat dan uit? Laat het eens zien in je daden?
Vers 11: dit huis, waarover mijn Naam is uitgeroepen is een rovershol. Dat wil zeggen: je bent hier in mijn huis, je doet mee, maar ondertussen is er van alles in je leven, waarin je niet wil veranderen, waar je mij buiten houdt. En dan neemt God Juda kwalijk.
Als wij in deze spiegel kijken, wat zien we dan? Hoe vaak heeft de Heere God een appel op u gedaan: maak het goed met je broeder of zuster, verzoen je met hem of haar, heb je het ook gedaan? Zo nee, waarom niet? Hoe vaa werd er op je schouder getikt, en zei God tegen je: die relatie is niet zuiver, daar moet je mee stoppen; breek met die zondige verslaving, en heb je dat ook gedaan? Heb je hulp gezocht? Of heb je God of die dienaar van Hem maar gewoon laten praten. Zo’n vaart zal het niet lopen. Hij moet de eerste stap zetten. Zij was fout. Maar kun je dat tot in eeuwigheid volhouden? Durf je dat appel van God om je ergens van te bekeren, zo lang naast je neer te leggen? God vraagt van mij, u en jouw gehoorzaamheid. Gehoorzaamheid en toewijding wil Hij, geen offers, geen geld, geen afkoopsom, maar bekering en verandering. Hij wil op de eerste plaat staan van uw leven. Niets meer en ook niets minder. En dan het derde. Dat vind ik het meest aangrijpende.
4c. Er wordt niet geluisterd.
Vers 13: ik sprak vroeg en laat tot u, maar u hebt niet geluisterd; Ik heb u geroepen, maar u hebt niet geantwoord. Vers 26: ik zond mijn proefeten, maar uw vaderen hebben niet naar mij geluisterd, ze hebben Mij hun oor niet geneigd. Daarom stelt God voor om het volk maar anders te noemen: Dit is het volk dat naar de stem van de Heere, zijn God, niet luistert en de vermaning van de Heere niet aanvaardt (vers 28). Elke dag wilde God tot zijn volk spreken. Hij riep het om als Marta aan zijn voeten te zitten, maar het had geen tijd, was te druk, het boeide ze niet. Israël het volk van de levende God, die spreekt, geworden tot het volk dat niet luisteren wil.
God wilde het zo anders: vers 23: luister dan naar Mijn stem. Dan zal Ik u tot een God zijn en u zult Mij tot een volk zijn. Dat is wat God verlangt: communicatie, van hart tot hart. Hij wil de geheimen van Zijn hart met hen delen.
Zie Johannes 15:15. Daar zegt Jezus tot zijn discipelen: ik noem jullie geen slaven meer, want een slaaf weet niet wat zijn heer doet, Ik noem jullie vrienden, want alles wat ik van de Vader gehoord heb, dat heb ik jullie bekend gemaakt. God zoekt onder zijn volk: harten die open staan, die verlangen om met Hem te verkeren, die zeggen: Heer, spreekt maar, uw dienstknecht of dienstmaagd luistert. Mensen voor wie de stem van God alles waard is. Het Woord door bemiddeling van dienaren gebracht. Het levende Woord van God.
Gemeente, ook dit is een spiegel die Jeremia ons voorhoudt. Als christenen hebben wij de Heilige Geest ontvangen. God spreekt tot ons op veel heldere wijze. Door Zijn Woord en door Zijn Geest. Maar luisteren we ook? Is die stem ons ook alles waard?
5. Slot.
Gemeente, waar raakt Jeremia ons leven? We kunnen de lijnen misschien niet zomaar doortrekken; maar toch we hebben dit woord niet voor niets ontvangen. Als gemeente zijn we een tempel van de Heilige Geest.
God kan de kandelaar wegnemen, als het in een kerk niet langer meer om Hem gaat. Silo daar was een heiligdom. Ik heb mijn naam daar laten wonen, maar Ik heb mij teruggetrokken.
Nederland was eens zo’n Silo, een christelijk continent. Nu zien we dat de Geest naar Afrika of Azië. We zien kerken die leeg lopen. Het moet anders. Back to basics. Kerk 2025. Kan de kandelaar in Gouda weggenomen worden. In deze prachtige Sint Jan?
Het kan, als God geen toegang krijgt tot ons hart. Dan zijn we als die man in het restaurant. Hij was er wel, maar zijn hart was er niet bij. Zullen we nog een keer uit eten gaan? Nee als het zo gaat hoeft het voor mij niet. De vrouw hoopt dat de man tegen haar zegt: het spijt me, ik was te druk met mezelf. Ze ziet er naar uit dat hij er helemaal is voor hem. Ze wil volle aandacht. Dat wil God ook. Mag Hi jdat van ons vragen?
Ja. Want het is de God die zijn eigen Zoon niet gespaard heeft. Het is de God die zijn handen elke keer weer naar ons uitsteekt. Het is de God die ons leefheeft, ondanks wat we hebben gedaan. Het is de God die ons niet loslaat, ondanks dat Hij alles van ons weet. Het is de Vader van de Here Jezus die ons vandaag vraagt, voor het eerst of opnieuw: geef Mij je hart. En wat zeg je dan? Voor het eerst of opnieuw. Ja Here, hier ben ik. Kom maar met uw Geest, neem mijn leven en maak het Heer, helemaal toegewijd aan uw Heer. Heer, wijs maar aan waarvan ik mij moet bekeren, zeg maar wat anders moet en wat u van mij vraagt. Spreek Heer, want ik wil zijn van u. En van niemand anders.
Terug naar de kern: God vraagt, geef Mij je hart. Wat is daarop uw en jouw antwoord?
Hoor wat de Geest tot u spreekt vanavond. Amen.