Datum: 11 maart 2015
Download PDF
1. Ora et labora!
Ora et labora! Die spreuk kom je nog wel eens tegen op een oude boerderij. Bid en werk! De uitspraak drukt iets uit van een gelovige levenshouding. Bid. Dat wil zeggen: leef in afhankelijkheid van God. Besef dat je de zegen van God niet kunt missen. En ook: werk! Steek je handen uit de mouwen. Er moet brood op de plank komen. Arbeid is een opdracht van God. Luiheid past niet bij het Koninkrijk. Bid en werk. Het gaat om beiden. Zo de Here het huis niet bouwt, te vergeefs bouwen de arbeiders. Arbeid kan alleen tot zegen zijn als je beseft dat je in alles van God afhankelijk bent. Immers, gezondheid en kracht, zijn gaven die Hij alleen geeft.
Het is betwist, maar de spreuk ora et labora wordt meestal aan de monnik Benedictus van Nursia toegeschreven. In de zesde eeuw schreef hij namelijk een serie leefregels voor mensen die in het klooster wilde treden. Allerlei adviezen hoe het leven in het klooster er zou moeten uitzien. Hoe monniken zich moesten gedragen. Hoe zij met elkaar moesten omgaan. Het hele leven van de monnik werd gestructureerd door zeven keer op een dag te bidden, door studie van de Schrift en een biddend leven. Daar heeft de spreuk ora et labora mee te maken. Een leven waarin gebed en de omgang met God samen opgaat met het werk. Veel mensen, zelfs ook managers, putten vandaag de dag inspiratie uit deze leefregels.
Vandaag zijn wij in de kerk om te bidden voor gewas en arbeid. Vroeger gebeurde het dat de overheid soms het land opriep tot gebed. Als er oorlog was of wanneer een nationale ramp dreigde, dan schreef de overheid aan de kerk een speciale dag voor om te bidden. Later, toen na de scheiding van Kerk en Staat de overheid neutraal wilde zijn, kwam er een eind aan deze traditie. Toen hebben alleen de kerken deze traditie voortgezet. Zo is deze dag geworden tot een biddag voor gewas en arbeid.
Dat is een goede gewoonte, want het houdt ons als gelovigen scherp. Het herinnert ons eraan dat we in alles van de Here afhankelijk zijn. Dat we niet zonder Zijn zegen kunnen. Voor ons dagelijkse leven niet en ook niet voor het werk dat we mogen doen. Over dat laatste willen we vanavond samen wat nadenken. Over wat Paulus schrijft in de Efezebrief over het werk en over hoe je daar instaat.
2. Andere wereld?
In het korte stukje dat we hebben gelezen gaat Paulus nader in op het werk. In het bijzonder richt hij zich op de onderlinge relatie van slaven en hun meesters, van werknemers en werkgevers. Hij doet dat in het tweede deel van zijn brief. In de eerste drie hoofdstukken heeft Paulus de kernpunten van het christelijk geloof uiteen gezet. De gelovige is door het geloof nauw met Christus verbonden. Hij is door genade Zijn eigendom geworden. Geroepen om te wandelen in de goede werken die God voorbereid heeft. Maar hoe ziet dat er dan concreet uit? Wat betekent dat je bij Jezus hoort voor hoe je in de wereld staat? In het tweede deel van de brief laat Paulus wat het geloof in de Here Jezus betekent voor de gemeente, de omgang met anderen, je huwelijk, het gezin en in hoofdstuk 6 wat dit betekent voor je werk.
Zo lezen we dan in vers 5 en 6: Slaven, wees, evenals aan Christus, gehoorzaam aan uw heer naar het vlees, met vrees en beven, oprecht van hart, niet met ogendienst, als mensenbehagers, maar als slaven van Christus.
Op het eerste gezicht zal deze tekst ons niet bijzonder veel zeggen. Het gaat over slaven en over hoe zij aan hun aardse meesters gehoorzaam moeten zijn. Dat gaat over een tijd, die allang achter ons ligt. Toen er nog slaven waren. Gelukkig is de slavernij inmiddels afgeschaft. Nou… slavernij in die zin wel, maar er is vandaag de dag ook nog ontstellend veel slavernij. Als je denkt aan de kledingindustrie of mensen in de lage lonenlanden, die voor een habbekrats vele uren op een dag moeten werken, onder erbarmelijke omstandigheden. Wat Paulus zegt is nog best actueel.
Paulus geeft in dit stukje adviezen hoe mensen op hun werk met elkaar om moeten gaan, en hoe zij hun werk moeten zien. Kritische lezers van deze brief merken op dat Paulus hier helemaal geen best doet om de slavernij aan de kaak te stellen. Hij lijkt het zelfs goed te vinden. In de 19e eeuw werd deze tekst in het zuiden van Amerika gebruikt om slavernij goed te praten. Maar zo simpel ligt het niet, we moeten iets meer ons best doen om te begrijpen wat Paulus hier zegt. De mensen in die tijd konden zich geen wereld voorstellen zonder slavernij. Net zomin als wij ons een wereld zonder elektriciteit kunnen voorstellen. De meeste dingen die wij zo vanzelfsprekend vinden – televisie, computers, en duizend andere dingen – zijn zonder elektriciteit onmogelijk. En toch was het tot voor kort onbekend in de menselijke geschiedenis. Op dezelfde manier functioneerde de wereld van Paulus door middel van slaven. Zij hadden een belangrijk plek in elke huishouden, met uitzondering van de allerarmste. De behandeling van slaven en de wetten daaromtrent varieerden in de oude wereld enorm. Aan de ene kant, waren er slaven die enorm gewaardeerd en gerespecteerd werden. Vaak lag het hele arbeidsproces in handen van slaven. Ze liepen achter de ploeg, persten druiven in de wijnpersbak, dienden als herder of veefokker. Ook in de huizen dienden veel slaven. Ze werkten als huisbewaarder, kamerdienaar, badpersoneel, houthakker, inkoper, bakker. Maar ook ‘hogere’ beroepen als secretaris, voorlezer, opvoerder/pedagoog, rentmeester, muzikant etc.
Aan de andere kant waren er ook veel slaven die een erbarmelijk bestaan hadden. Zij werden misbruikt en uitgebuit door inhumane meesters en meesteressen. Filosofen als Plato stelde slaven op gelijke voet met jonge honden en paarden. In het Romeinse rijk had een slaaf niet veel rechten. Meestal geen bezit, ze konden niet trouwen en maakten lange dagen. Zo waren de verhoudingen in het Romeinse rijk toen de apostel Paulus rondreisde met het evangelie. Overal waar hij de netten van het evangelie uitwierp, kwam hij slaven en meesters tegen. Zo zat de samenleving in die tijd in elkaar. Men heeft wel berekend dat bijvoorbeeld in de wereldstad Korinthe in de tijd van Paulus wel 60.000 slaven waren.
Wat doet Paulus? Hij schrijft een brief aan een groep christenen die op zondag bij elkaar komt om God te aanbidden. Dit was vaak bij iemand thuis. In die tijd woonden slaven samen met hun meesters in hetzelfde huis. Huishoudens bestonden uit man, vrouw, kinderen en slaven. Met zijn brief sprak Paulus het hele huishouden aan. Dat zien we ook in het Bijbelgedeelte. Hij richt zich zowel tot slaven (vers 5) als tot hun meesters (vers 9). Dat was in die tijd erg ongebruikelijk. Paulus zegt hier dus niet of hij voor of tegen slavernij is, maar hoe je als christen hiermee moet omgaan. Natuurlijk als je zijn brieven leest, dan is wel duidelijk hoe hij er over denkt. Als hij bijvoorbeeld zegt dat in Christus er geen onderscheid is tussen man en vrouw, tussen slaaf en vrije, dan proef je wat zijn visie is.
Maar hier is de spits anders. Paulus gaat in op de vraag hoe christenen in de bestaande cultuur moeten leven. Want heel vaak veranderde de praktijk niet en moest je toch als christen het zien uit te houden. Dus geeft de apostel zowel de slaven als hun meesters enkele Bijbelse adviezen. Daar kunnen we, ondanks dat we in een andere tijd en cultuur leven, wel iets van leren.
3. Gods visie op arbeid
3a. Houding
Het eerste waar Paulus op wijst is de houding waarmee je werkt. Doe je werk van harte, want daarmee eer je God. Paulus zegt allereerst iets tegen de slaven, het personeel. In vers 5: doe je werk met vrees en beven. Dat betekende in die tijd: doe je werk met respect voor degene die boven je staat (eigenaar, baas). Sta altijd voor hem klaar. Dat is je verantwoordelijkheid. En Paulus voegt daar aan toe: doe je werk oprecht van hart. Oprecht, dat wil zeggen: open, eerlijk, niet achterbaks. Dat je niet achter de rug om van je baas heel andere dingen zegt of doet. Wat natuurlijk zomaar kan gebeuren, als hij je niet goed behandelde. En slaven moeten ook niet slijmen om in een goed blaadje bij hun eigenaar te komen, ten koste van anderen vaak, of door een slinkse manier dingen voor elkaar te krijgen. Nee, doe van harte de wil van God, zegt Paulus. In het Grieks staat daar: uit je ziel. Leg je ziel in je werk. Want zo doe je de wil van God. Wat betekent dat? Met je werk eer je God. Doe je de wil van God. Je baan, je werk is dus een roeping van God. Ook al ben je als slaaf in dienst van een meester. Je bent in dienst van iemand, of je het leuk vindt of niet, of je goed behandeld wordt of niet. Je werk is datgene waartoe God je geroepen hebt. En omdat Hij je tot dat werk riep, kun je daar dus niet de kantjes vanaf lopen. Doe het dus oprecht en niet met ogendienst. Met dat laatste bedoelt Paulus, dat je eerlijk bent, en niet berekenend. Berekenend in de zin dat je dingen doet om bij je baas of je directeur in een goed blaadje te komen.
En die houding betreft niet alleen de slaaf, de werknemer, maar ook de meester, de werkgever. Ook hij wordt als christen op zijn houding aangesproken in vers 9: behandel je werknemers op dezelfde manier: ook met respect. Willen ze respect ontvangen, dan moeten ze eerst respect tonen voor hun slaven. Verlangen zij goede diensten van hun slaven, dan moeten zij goed voor hun personeel zorgen. Dan moeten ze eerlijk en oprecht zijn. En niet hun macht gebruiken om dingen voor elkaar te krijgen. Niet door middel van dreigen hun positie gebruiken om een werknemer het leven zuur te maken of slecht te behandelen. Zo eer je de Here niet.
Zo worden zowel de slaven als hun meesters, werknemers en werkgevers, aangesproken op hun houding. In hun werk doen ze de wil van God. Dat betekent: allebei, met hun verschillende taken en verantwoordelijkheden, zijn ze geroepen om het nieuwe leven dat ze ontvangen hebben zichtbaar te maken, in het concrete werk dat ze doen. Allebei zijn ze geroepen om te werken vanuit het nieuwe leven dat ze van Christus hebben ontvangen. Wat Paulus elders zegt: laat die gezindheid in u zijn die ook in Christus Jezus was. Allebei – zowel de slaaf als de meester die tot geloof gekomen waren – zijn geroepen om de gezindheid van Christus te hebben. De minste te willen zijn. Een dienende houding te willen hebben. Hoe kan ik mijn werk zo goed mogelijk doen. Hoe kan de ander tot zijn recht komen. Hoe kunnen we zo goed mogelijk samenwerken. Respectvol. Vanuit de gezindheid van Jezus.
Het maakt daarbij niet uit welk werk je doet. Of je werknemer bent of werkgever. Of je schoonmaker bent of manager. Iedereen is in het werk dat hij of zij doet, bezig met zijn of haar roeping!
Iemand vertelde eens dat hij in het ziekenhuis moest wachten. Hij zag dat er duidelijke rangen zijn onder het personeel. Je had chirurgen, artsen, verpleegsters, secretaresses en schoonmakers. Wat hem opviel was dat de mensen die bovenaan in de hiërarchie stonden zo hun manier hadden om dat te laten merken. Hij zag een verpleegster praten met een arts. Ze was heel beleefd en alert op wat hij wel en niet zei. Even later liep zij op de gang en kwam een schoonmaakster tegen, die haar vriendelijk begroette. De verpleegster keurde haar echter geen blik waardig en staarde naar de grond. Nee, het evangelie van de Here Jezus brengt daarin juist verandering. Elk werk is in feite iets waartoe God je groepen heeft, ongeacht niveau of de verantwoordelijkheid die je hebt. Besef dat, en doe je werk van harte, want daarmee eer je God. Je gebruikt de gaven die je van hem hebt ontvangen.
En hoe ingewikkeld een werksituatie ook kan zijn, hoe vervelend de sfeer, hoe onheus je soms bejegend kunt worden, als je werkgever geen christen is, je medecollega’s misschien ook niet, besef dat je geroepen bent om dat nieuwe leven dat je van God hebt ontvangen, zichtbaar te maken. Je mag door genade bij Christus horen. Je bent een kind van de Koning. Leef en werk dan als zodanig. Je bent daar hopelijk als een leesbare brief van Christus. Jij bent op je werk misschien wel de enige Bijbel die je niet-gelovige collega’s lezen. Ze letten op je hoe je reageert als dingen misgaan, als iemand iets lelijks tegen je zegt. Reageer niet vanuit je vlees. Maar let op je houding: je staat namelijk in dienst van de Koning. Dat is tweede punt.
3b. In dienst van Christus
Paulus geeft nog een principe mee. Let niet alleen op je houding, maar besef ook dat je in dienst van Christus staat. Als christen sta je op de loonlijst van God de Vader. Dat wordt hier duidelijk. Paulus zegt namelijk tegen de slaven, dat ze als zodanig slaven van Christus zijn. Ze staan allereerst in dienst van Hem. Ze gehoorzamen hun meester naar het vlees. Het zijn aardse meesters. Hetzelfde geldt de meesters. Ook zij hebben een Heer in de hemelen, vers 9. Ook zij dienen verantwoordelijkheid aan God af te leggen.
Er zijn werknemers die alleen maar hun best doen als hun manager hen in de gaten houdt. Anderen gaan zo op in hun werk, werken zich bijna over de kop, omdat ze graag promotie willen maken. Dat streelt hun ego en is goed voor hun identiteit. Maar beiden moeten beseffen dat ze niet in de eerste plaats werken voor hun manager of voor hun ego. Ze zijn dienstknechten van Christus, ze staan in Zijn dienst. Ze werken voor Hem!
Wat betekent dat concreet? Nou, zegt Paulus, je zult door je hemelse Heer beloond worden. Ieder die wat goeds heeft gedaan, zegt hij in vers 8, krijgt dat van de Here terug. God ziet namelijk hoe je bezig bent. Of je toegewijd bent of maar de kantjes ervan afloopt. Hij zal je inzet belonen. Dat is een belangrijke notie. Als je beseft hoe vaak dat niet gebeurt, dat wij in ons werk geen waardering krijgen, geen beloning voor onze inzet, dat het werk niet opgemerkt wordt. Besef dan dat God het wel ziet, en als je trouw bent in je werk, dan zal Hij daar op terug komen. Jezus ziet je, en daar gaat het om. Je hoeft je niet drie keer in het rond te werken om je te bewijzen. Je hemelse Vader heeft alles in de gaten. Als je dat goed tot je laat doordringen, dan kun je ook meer relaxt in het werk staan. De Here ziet je bezig in je werk. Hoe je met vreugde bezig bent. Dankbaar. Of: hoeveel moeite het je misschien kost, omdat het ingewikkeld is. Wees trouw, God weet van je af! Een christen doet zijn best, maar hij overdrijft niet. Juist omdat God je Heer is, zijn er ook andere dingen die voor Hem belangrijk zijn: je gezin, de kerk, je gezondheid, vrije tijd.
Vanuit het geloof mag je jezelf dus helemaal geven in je werk, maar er zijn wel grenzen. Die grenzen zijn door God bepaald. Doe je werk van harte, en besef dat je in dienst van Christus staat. Alles draait om Hem. Hem dienend ben je bezig met je werk. Daartoe ben je geroepen.
4. Slot
Is dat gemakkelijk? Nee, heel vaak niet. Je baan levert je misschien wel heel veel stress op. Misschien krijg je niet de waardering die je verdient. Je zit misschien niet op de goede plek en het is nu lastig om van baan te veranderen. De tijd is onzeker. De toekomst in zekere zin ook. Denk nog even terug aan het begin. Ora et labora. Bid en werk. Ook als het niet lekker gaat op je werk, wat doet het gebed dan met je? Ik denk dit: het richt je oog op de Here Jezus. We lazen over Hem in 1 Petrus 2. Hij werd uitgescholden. Hij werd bedreigd. Hij leed onnoemelijk veel pijn. Wat deed Hij ermee? Hij gaf het over aan Zijn Vader in de hemel. U kent mij. U weet wat mijn intenties zijn. Ik ben uw geliefde kind. En zo is Hij de weg naar Golgotha gegaan, om de zonden van ons mensen op Zich te nemen. Mijn zonden. De dingen waarin ik in mijn leven gefaald heb, te kort ben geschoten, in mijn werk, in mijn houding naar anderen. En ook de dingen waarin anderen hebben gefaald naar mij toe. Alles wat niet goed was heeft Hij willen dragen. Wanneer ik let op Hem, Zijn liefde en overgave, wanneer ik aan Hem denk, ontvang ik de kracht om door te gaan. Om te bidden voor mijn vervelende collega of mijn onredelijke chef. Ziende op Jezus en in zijn kracht ontvang ik moed om vol te houden, want ik weet dat Hij voor mij zorgt. En als ik trouw ben in Zijn kracht, zal Hij mij zegenen en genadig zijn.
Amen.