Datum: 8 maart 2023
Download PDF
/
1. Biddag een soms lastige traditie?
Vandaag is het biddag voor gewas en arbeid. Een oude traditie in de kerk, die nog stamt uit de tijd dat de overheid opriep tot een dag van gebed. In de tijd na de reformatie deed de overheid dat soms. In 1578 werd er door de Synode van Dordrecht bepaald dat er tijdens oorlog en andere rampen massaal gebeden en gedankt moest worden. Wanneer er vervolgens een bid- of dankdag nodig was, werd dit door de landelijke of provinciale overheden uitgeschreven.
In de Dordtse Kerkorde staat in artikel 66 dat de classis aangewezen is om in tijden van oorlog, epidemieën, vervolging van de kerk en andere algemene rampen een speciale biddag of gebedssamenkomst uit te schrijven.
Toen de industrialisatie toenam, is de viering veranderd in dankdag voor gewas én arbeid. Tegenover de dankdag werd later ook een vaste dag om te bidden ingesteld.
Nu houden we als kerk deze traditie in ere. Elke zondag doen we dat, maar op een dag als vandaag staan we extra stil bij het belang van het gebed voor de wereld, ons land, de overheid en ook voor de kerk.
Tegelijk kan ons op een dag als vandaag ook een gevoel bekruipen van ‘ja, maar er is zoveel om voor te bidden, wat speelt er allemaal wel niet in de wereld, waar beginnen we? Waar zullen we God om vragen?’. Soms komt daar nog een ander gevoel bij – iets wat u of jij misschien wel herkent en wat soms ook echt in de weg kan zitten en dat is de aarzeling – haalt ons gebed wel wat uit? Wat zien we ervan? De problemen stapelen zich op. De stapel lastige dossiers op het bureau van de overheid wordt steeds hoger. De beelden van de oorlog in Oekraïne zitten nog op ons netvlies. Het gaat maar door. Komt er dan nooit vrede? De vluchtelingen met hun bootjes? Zovelen halen niet de overkant. Soms ook dat leed in je eigen leven. Dat alles zo zwaar maakt. Waar het licht aan het einde van tunnel nog niet zichtbaar is.
En toch … in een wereld, waarin veel mensen aan-God-voorbij leven, zijn wij geroepen om mensen van gebed te zijn. Als kerk hebben de roeping, de dure plicht, om de nood van de mensen bij God te brengen. Maar gemakkelijk gaat ons dat niet af, of bij u of jou wel? Ik vind het soms best ingewikkeld om voorbede te doen. Waar bid je voor en hoe doe je dat?
2. Een beeld om niet te vergeten
Dat wij vanavond bij Marcus 6 stil staan, is omdat het beeld van de discipelen op het meer en Jezus op de berg me niet losliet. Het zette zich vast in mijn hoofd. Ik ervoer dat God mij erbij bepaalde. Daarom staan we erbij stil vanavond. Als opmaat voor ons gebed.
Het is een dubbel beeld. Dat van de discipelen en Jezus. Marcus schetst het als een plaatje, met een paar penseelstreken. Maar het is wel heel veelzeggend: Jezus op de berg en de discipelen op het meer in de boot.
Laten we samen even inzoomen op wat Marcus ons te zien geeft. Eerst de discipelen. En dan Jezus.
3. De discipelen op het meer
De discipelen zijn laat in de middag, toen de avond al viel, het meer opgegaan. Jezus had gezegd dat ze alvast naar de overkant moesten gaan. Maar als ze eenmaal op het water zitten, valt het niet mee om vooruit te komen. Ze hebben de wind tegen. Ze moeten veel moeite doen om het schip vooruit te krijgen. Marcus gebruikt hier een sterk woord: zich afpijnigen, letterlijk: zich martelen. De gang over het water is een martelgang. We weten dat het stevig kan waaien. Omdat de koude lucht die van de berg Hermon komt, botst met de warme lucht van het meer. En dan kunnen er plotseling wervelwinden ontstaan. Het leek zo’n eenvoudige opdracht. Ga maar vooruit naar de overkant. Maar ze hebben de wind tegen. Aan het begin van dit gedeelte zegt Marcus nog even fijntjes: ‘Jezus dwong ze in het schip te gaan’. Ze zitten in deze situatie omdat Hij ze dwingend op pad stuurde.
Samen met Jezus zijn ze op missie. Ze zijn door Hem geroepen. Ze volgen Hem op zijn rondreis door Galilea. Jezus predikt het koninkrijk van God. Hij doet tekenen en wonderen van dat koninkrijk. Tekenen die iets laten zien hoe het leven door God bedoeld is. Jezus doet die tekenen in een gebroken wereld. Alleen dit hoofdstuk laat dat al zien: in het begin, mensen nemen aanstoot aan Jezus, hij krijgt te maken met afwijzing en ongeloof (1-6), dan roept Hij zijn twaalf discipelen (7-13), een vreugdevol moment. Maar gelijk wordt de vreugde getemperd: Johannes wordt onthoofd. De wegbereider van Jezus wordt vermoord (14-29). Dan zijn er meer dan 5000 mensen die honger hebben (30-44), en zo na de overtocht, zijn er hele hordes mensen die ziek en slecht aan toe zijn. Zij wachten op de komst van Jezus.
Dus: de discipelen zijn op missie, ze zijn op pad, gehoorzaam aan de opdracht van Jezus, maar onderweg hebben ze de wind tegen. Met veel pijn en moeite proberen ze vooruit te komen.
Het feit dat Marcus dit de moeite vond om op te schrijven, moet ons iets zeggen. Er zijn uitleggers die zeggen: kijk, die discipelen in de boot, zijn een beeld voor de kerk, die in eigen kracht, zonder Jezus vooruit probeert te komen. Maar dat gaat ze nooit lukken. Dit is inderdaad een gevaar dat we kunnen lopen als kerk, als gelovigen of als mensen die een taak hebben in de kerk. Maar hier zijn ze gehoorzaam op pad gegaan. Dus het accent ligt meer op het feit dat ze niet vooruit komen, dat wil zeggen: dat ze geen resultaat zien van hun inspanning. Dat is volgens mij het punt van Marcus. Ze zijn onderweg. Ze roeien met de riemen die ze hebben. Ze volharden zonder resultaat. Ze roepen tot God, maar zien niet wat dat oplevert. Ze zijn bang, en denken er alleen voor te staan. Zo stel ik het me voor.
Laten we zo proberen het even op onszelf te betrekken, als gelovigen en als kerk. Dan gaat het over de teleurstelling dat iets niet oplevert wat je verwacht. Over geen vrucht zien op je gebed. Je bid tot je een ons weegt, maar wat zie je er van? Over de ervaring dat dingen tegen zitten. Dat er een straffe tegenwind is, die aan je trekt, of aan je kinderen. Met als gevolg misschien wel, dan je om je heen kijkt, naar je medereizigers, en dat je het idee hebben dat ze niet net als jij in de wedstrijd zitten. Dat ze niet zo hard roeien als jij. Dat ze er niet helemaal voor gaan. Dat ze jouw zorgen niet delen. Dat je er helemaal alleen voorstaat. Voordat je het weet komen de verwijten, de verbittering, de teleurstelling, en zo de verwijdering. En de focus op de overkant, dat wil zeggen, de missie en de roeping, vervaagt. Satan wil niets liever dan dat het bootje blijft ronddobberen en aan verwijten ten onder gaat. Zeker niet dat ze aan de overkant komen.
Hoe meer de camera inzoomt op de discipelen, hoe meer oog je krijgt voor de moeiten en zorgen, voor de getekende gezichten, voor de ontbering, voor de teleurstelling. Herkenbaar misschien. Je hebt eens belijdenis gedaan, je ging op pad met mooi weer, maar al gaandeweg, zijn de golven en de tegenwind in je leven sterker geworden. De vreugde van het begin is er niet meer. Twijfel slaat soms toe.
Maar … dat is niet het hele plaatje. Wat de discipelen niet zien en ook niet weten, is dat Jezus op de berg hen wel ziet. Hij verliest hen geen moment uit het oog.
4. Jezus op de berg, Hij bidt
Nadat Jezus de discipelen vooruit heeft gestuurd, neemt hij afscheid van de mensen, en – zo vertelt Marcus – gaat Hij naar de berg om te bidden. Jezus zoekt op een stille en eenzame plek het contact met zijn Vader. Hoe drukker Hij het had, hoe meer tijd Hij nam voor gebed. Hij doet dat op de berg. Jezus deed dat vaker. Jezus gaat de berg op, en God de Vader daalt neer. Daar ontmoeten ze elkaar. De Vader en de Zoon. Voor Jezus is het gebed essentieel. De levende omgang met de Vader is Hem alles waard.
Waar zal Hij voor gebeden hebben? In Marcus 1 is de vrucht van het gebed een nieuwe focus op de verkondiging van het evangelie. Hier in Marcus 6 zullen de omstandigheden het gebed mede gestempeld hebben. De afwijzing van de mensen. De dood van Johannes. De nood en het lijden van de mensen om Hem heen. Het zal gaan over de focus, over zijn missie. Over de weg die Hij zal gaan naar het kruis, om de dood te overwinnen, de zonde te verzoenen, de macht van satan te breken. Hij zal gebeden hebben voor zijn leerlingen, die het straks zonder Hem moeten stellen. Dat alles en nog veel meer.
Vanaf de berg ziet Hij zijn leerlingen. Ze komen niet vooruit. De tegenwind is sterk. Zij zien Hem niet, maar Hij ziet hen wel. Jezus is in gesprek met Zijn Vader, als de Middelaar, en verliest zijn leerlingen geen moment uit het oog. Zij ploeteren en Jezus bidt. Hun leven, hun missie, ja al hun gebeden, worden gedragen door Zijn gebed, door Zijn voorbede.
Zo reikt Marcus ons iets belangrijks aan. Ook al zien ze het niet, Jezus heeft hen voortdurend in beeld. En ons ook!
5. Een blijvende bemoediging
En op deze biddag in het bijzonder, vertelt het evangelie ons dat ook ons leven en ons gebed gedragen wordt door de voorbede van Jezus. Dat beeld van Jezus die voor ons op de knieën ligt. De schrijver van de Hebreeënbrief zegt zelfs dat Jezus in de hemel voor ons pleit. We hebben het vaak helemaal niet in de gaten, maar dat is de realiteit van het geloof. Het gebed van ons hier beneden in het dal en op de woelige zee van ons leven, wordt door het gebed van Jezus gedragen, ondersteund, geheiligd, bekrachtigd.
Op de heuvel wordt de strijd beslist. Denk aan Jezus als hij later op de heuvel in Gethsemane in gebed is met Zijn Vader, wordt het lot van de wereld bezegeld. Dan is Hij gereed om naar die andere heuvel te gaan. De heuvel van Golgotha. Daar zal Hij verzoening doen voor de zonde van ons mensen. Daar geeft Hij zijn leven voor ons. Dankzij wat Jezus op de berg doet, geldt voor ons de belofte van God, dat niets ons meer van Zijn liefde kan scheiden.
In wat Marcus vertelt wordt heel tastbaar wat die liefde van Christus betekent.
Wanneer de discipelen het niet verwachten komt Jezus naar ze toe. In de vroege morgen. De vierde nachtwake. Ergens tussen 3-6 uur in de morgen dan komt Hij. Het is al laat, maar Jezus komt nooit te laat!
Over het water van de omstandigheden, dwars door de wind, komt Hij naar ze toe. Hij ging aan het voorbij, zegt Marcus. Dat is bijbeltaal voor een theofanie. Een verschijning van God. Dat is vaker gebeurd in de geschiedenis van Israël.
Mozes moet het volk uit Egypte leiden, maar ziet dat niet zitten. Hij wil zien dat God bij hem is. En dan lezen we in Ex. 33 dat God aan Mozes voorbijgaat, en hoort Hij God zeggen: Genadig en barmhartig is de Here, lankmoedig, groot van goedertierenheid, die de zonde vergeeft en de ongerechtigheid straft. En later als Elia in de put zit, 1 Kon. 19, dat zoekt God hem op en zegt: ga naar buiten en ga op de berg staan, en dan gaat God aan hem voorbij, in het suizen van een zachte stilte. Hij is er.
Hier krijgen de discipelen een indruk van wie Jezus is. Hij is de Heer, die wolken, lucht en winden, wijst spoor en loop en baan. Heb goed moed. Ik ben het. Wees niet bevreesd. Jezus heeft hun ploeteren gezien. Hij zoekt ze op. En spreekt dat ene woord dat alles anders maakt: Ik ben het. Ik ben erbij. Dan komt er rust. Dan komt er vrede. Een vrede die alle verstand te boven gaat. De discipelen zitten nog midden op het meer. Ze zijn nog niet aan de overkant, maar ze kunnen verder. Want Jezus is erbij. Ze hebben Vaders Zoon aan boord.
Mag ons dat vertrouwen geven. We zijn onderweg. Geroepen om voor deze wereld voorbede te doen. We zien lang niet wat het oplevert en wat de vrucht is. Maar belangrijk is dat we op Jezus zien. Hij is de grote voorbidder. Hij draagt ons gebed.
En als het nodig is, komt Hij zelf langs zij, en klinken de woorden: Ik ben het. Wees niet bevreesd. Zo kunnen we verder.
Omdat ons leven gedragen wordt door Zijn gebed. Zal de Vader het gebed van Zijn eigen Zoon dan niet verhoren? Amen.