Datum: 19 september 2021
Download PDF
/
1. Twee wegen – een oude prent
De prent hing in de huiskamer van mijn opa en oma. Ik heb er vaak naar gekeken. De afbeelding van de brede en de smalle weg. De brede weg begint met een poort, waarboven met grote letters ‘welkom’ staat. De ingang oogt aantrekkelijk. De weg is druk bezocht. Er zijn plaatsen van vertier. Al gaande weg wordt het somberder: je ziet mensen die elkaar doden, er is oorlog, en het eindigt met een stad die door vuur verwoest wordt.
De weg aan de rechterkant is smal en kronkelig. Hij gaat omhoog naar een stad, die door hemelse licht bestraald wordt. De smalle weg is alleen toegankelijk door een smal poortje. Links ervan staat een prediker die mensen oproept binnen te gaan. De smalle weg wordt maar door weinigen gegaan.
In het midden bovenaan zie je een alziend oog. Een beeld voor God, die ziet wat je doet en welke keus je maakt.
De prent bevat heel veel details. Je kunt er van alles van vinden, of het niet te schematisch is, mensen kunnen ook van de ene weg naar de andere overstappen, als ze tot geloof komen, of als ze afhaken, maar goed, de boodschap is helder. Er zijn maar twee wegen. Dat wil de prent met kracht benadrukken.
Vanmorgen zien we hetzelfde in Psalm 1. De psalm die over twee wegen gaat. Je hebt de weg van de rechtvaardigen en de weg van de goddelozen. Ze worden heel scherp tegenover elkaar gezet. In werkelijkheid liggen deze twee manieren van leven veel meer door elkaar. En zien we in onszelf en om ons heen ook tinten grijs. Het leven met God kent veel meer nuances en schakeringen. Die kom je in het boek van de psalmen zeker wel tegen. Maar hier, in deze eerste psalm, worden de zaken bewust op scherp gesteld. In diep zwart en helder wit. Er zijn twee manieren om in het leven te staan. Twee levensstijlen.
2. Toegangspoort tot het Psalmboek
Dat het psalmboek met Psalm 1 begint is niet toevallig. Daar zit een bewuste keuze achter.
De schrijvers en redacteuren van de psalmen hebben toen ze alle liederen en gebeden verzamelden, nagedacht over de opbouw en volgorde van het psalmboek.
U weet dat de psalmen liederen en gebeden zijn die op verschillende plaatsen zijn ontstaan, geschreven door uiteenlopende mensen. David, Mozes, Asaf, levieten, tempelzangers, en anderen. Je hebt individuele psalmen, en psalmen waarin het hele volk wordt aangesproken. Liederen van Korach, pelgrimsliederen, liederen over de koning en de messias, morgenliederen en avondliederen, dankliederen en klaagliederen. De 150 psalmen zijn gebundeld in vijf boeken, met elk hun eigen accenten. Elk boek eindigend met een lofprijzing: ‘geloofd zijn de Heere, de God van Israël, van eeuwigheid tot eeuwigheid! Amen, ja Amen.’
Maar toen de vraag op ze af kwam, waarmee ze het psalmboek zouden laten beginnen, kozen ze ervoor – onder leiding van de Heilige Geest – om met Psalm 1 en 2 te beginnen.
Beide psalmen horen bij elkaar. Psalm 1 gaat over de twee wegen, Psalm 2 over de Gezalfde, de zoon van God, de Messias. Twee thema’s die voor het geloof van Israël belangrijk zijn. Heel het OT kijkt vooruit naar de komst van de beloofde verlosser, de Messias. In de Psalmen zien we daar ook glimpen van. En ook de twee wegen: Israël is geroepen de weg van God te gaan en niet de weg van de andere volken. Ook dat is cruciaal.
Je ziet ook dat Psalm 1 en 2 structureel met elkaar verbonden zijn: Psalm 1 begint met het woord ‘welzalig, die de juiste weg gaat’ en Psalm 2 eindigt ermee ‘welzalig die tot de Messias hun toevlucht nemen’. Je zou kunnen zeggen dat deze twee psalmen de twee leeswijzers zijn die de redacteuren aan de psalmen meegaven.
Psalm 1. Een van de uitleggers zei over deze psalm: ‘Psalm 1 is de toegangspoort tot het grote bouwwerk van de psalmen, een soort kasteel, met prachtige zalen, stijle trappen, donkere kamers, en wijdse vergezichten.’
En het belang van Psalm 1 wordt nog eens extra onderstreept door het eerste en laatste woord van de psalm. Welzalig begint met de ‘Aleph’, de eerste letter van het Hebreeuwse Alfabet. En het woordje ‘vergaan’ met de Tav, de laatste letter. Met andere woorden: er staat in deze kleine psalm alles wat je moet weten. Alles wat je nodig hebt om in het leven gelukkig te zijn. Welzalig. Welgelukzalig.
Twee wegen zijn er. Eerst de weg van het kaf.
3. Kaf staat voor een leven dat ‘light’ is
De ene levenshouding wordt getypeerd door kaf dat door de wind weggeblazen wordt. Het zijn de dunne schilletjes, de vliesjes, die om de graankorrel zitten. Ze worden bij het dorsen van de graankorrel losgemaakt. De boer legt het graan op een grote zeef en gooit alles in de lucht. Met de zeef vangt hij de graankorrels weer op, maar het kaf, wordt door de wind meegevoerd. Het verwaait. Je ziet het niet meer terug.
In de dorstijd hingen er op een dorsvloer altijd enorme stofwolken. Dat is het beeld dat de dichter heeft. Een treffend beeld voor een kafachtig bestaan. Het is een levensstijl die ‘light’ is. Het staat voor de mens die druk is wat van zijn leven te maken. Hij doet soms heel wat stof opwaaien. Maar hoe groot en indrukwekkend het er ook uitziet, het blijven stofwolken. Voor je het weet zijn ze weg. Meegevoerd door de wind. En blijft er dan wat van over? Ja, dat is de vraag. Als de buitenkant wordt weggeblazen, is er dan ook nog zoiets als een kern, een basis, is er enige inhoud?
Een kafachtig bestaan is vluchtig. Het kaf is volledig speelbal voor de wind. Het gaat daar waar de wind het heenvoert. Dat is het punt. Er is geen basis, geen anker, geen houvast. Het is een leven dat afhangt van de omstandigheden. Van de publieke opinie. Van de meningen van mensen. Je volgt de wind van je gevoel. Het heeft iets wisselvalligs. Kaf staat voor een mens die meegaat met de stroom. Die zich aanpast aan verwachtingen. Het heeft aan de buitenkant genoeg, en blijft dus oppervlakkig, er is geen werkelijk inhoud.
En er is nog iets dat opvalt. Over dat instabiele leven wordt steeds in het meervoud gesproken. Over goddelozen, zondaars en spotters. Meervoud. Daar zit ook iets achter van: dit is een manier van leven die je in veelvoud tegenkomt. In de samenleving, soms ook in de kerk of in je eigen hart. Dat wat voor de hand ligt. Wat vanzelfsprekend is. Wat in de lucht hangt. Dat wat we normaal vinden. Je leeft van je primaire reactie. Een manier van denken die in ons systeem zit. Als onze tweede natuur.
Even over de termen. De psalm spreekt over goddelozen, zondaars, spotters. Zo typeert de psalm deze leefwijze. Het woord ‘goddelozen’ is wat lastig. Het woordje ’god’ komt in de Hebreeuwse term niet voor. Letterlijk: kwaaddoeners. Mensen die geen goede intentie hebben. Die anderen onrecht aan doen. Zondaars, net als de spotters, zijn degenen die ervoor kiezen om niet de weg van God te gaan. Let op: deze termen gaan over mensen die ervan weten, die leven binnen het verbond, die ermee zijn opgevoed, maar in hun leven, denken en handelen speelt God geen grote rol. Je weet ervan, maar je leeft autonoom. Je betrekt God niet echt bij de keuzes die je maakt. In feite, is God feitelijk naar de marge in je bestaan gedrongen. Hij heeft daar een plek, maar is niet bepalend en sturend meer. Dat doe je zelf.
En als je het zo bekijkt, dan kunnen we allemaal met dit virus besmet raken. Hoe vaak overkomt het ons ook niet, dat we ons leven leven, en dat we van maandag tot zaterdag zo bezig zijn, dat het leven met God onder druk staat.
Van dat levensgevoel gaat zuigkracht uit. Dat laat de psalm ook zien in vers 1. Wandelen. Staan. Zitten. Je gaat mee, je raakt er steeds meer bij betrokken. Voordat je het in de gaten hebt, verdwijnt God al meer uit beeld.
Nu zullen de mensen die hier als kaf getypeerd worden, dat zelf niet zo zien. Je bent druk bezig met je carrière, je leven vorm te geven, kansen te benutten, je talenten te ontwikkelen, je dromen te verwezenlijken. Als dat lukt, zul je je leven juist wel als heel betekenisvol ervaren. Mensen zetten zich gelukkig ook echt wel in voor de medemens. Het is zeker niet alleen egoïsme wat de klokt slaat.
Maar vanuit het perspectief van God, en dat laat de psalm zien, is een leven waarin Hij aan de marge staat, een kafachtig bestaan. Het heeft geen substantie. Het vliegt op, het produceert in korte tijd veel, maar de wind blaast het zo weg. Het is niet opgewassen tegen de stormen van het leven. Het heeft ook geen eeuwigheidswaarde.
Gelukkig is er een alternatief. Goddank!
4. Een geworteld leven is vitaal
Tegenover het kaf staat het prachtige beeld van een boom. Het is met een klein zaadje begonnen. Maar de boom is uitgegroeid. Elke jaar kwamen er jaarringen bij. En de boom is stevig geworteld. Met takken die stevig en wijdvertakt zijn. Vol frisse bladeren. Van tijd tot tijd beladen met vruchten. Zo’n boom is het toonbeeld van stevigheid en duurzaamheid, van een stabiel en standvastig leven. De wortels zitten diep in de grond. Verbonden met het grondwater. Ook als het droog is, weet de boom zijn sappen uit de grond te halen. Hij is stevig gepland. Bestand tegen de storm. Er is een enorme vitaliteit, het blad valt niet af.
Wat is nu het geheim van die boom? Wat is het geheim van die geestelijke vitaliteit? Nou dat lezen we in vers 2. Debeschrijving van de boom in vers 3 is vrucht van wat in vers 2 staat.
Je krijgt een geworteld en vitaal bestaan als je een mens bent (ha-ish is ‘mens’; een jongen, meisje, man, vrouw) die bezig blijft met de wet van de Heere. Dag en nacht. Dat is een Hebreeuwse uitdrukking die betekent: als levenshouding. Als je opstaat tot dat je slaapt. Als het bezig zijn met de wet je hele leven doortrekt.
Nou zul je van het woord ‘wet’ niet gelijk enthousiast worden. Dat snap ik. Het is ook geen goede vertaling van het woord ‘Thorá’. Dat is veel meer dan wet alleen. Thorá komt van onderwijzen. Letterlijk: ‘onderwijzing’, ‘teaching’ in het Engels. Het is de inhoud van wat onderwezen wordt. Het woord ‘wet’ heeft in onze taal een te juridische klank. Er staan wel wetten in, maar als geheel is het geen wet of wetboek. Thorá heeft een heel brede betekenis. Het kan staan voor
a. Het onderwijs van priesters, de uitleg van de geboden, de regels (Deut. 17:11: ‘Houd u aan de uitleg die zij u geven en aan het vonnis dat ze uitspreken.’). Maar het staat ook voor
b. het onderricht van profeten (Jes. 8:16: ‘Bewaar mijn getuigenis zorgvuldig, verzegel dit onderricht in mijn leerlingen.’). Thorá bevat ook de profetische woorden van God. En
c. de levenslessen van een ouder vallen er onder (Spr. 1:8: ‘Mijn zoon, luister naar de lessen van je vader, verwaarloos niet wat je moeder je leert.’)
Met andere woorden: Torá staat voor alle woorden van God. De geboden. De levenslessen. De profetische woorden. De beloften. Het is geen juridische codex, maar – weet je – achter deze Thorá, staat de levende God zelf. Hij die de bron van leven is. Als je bezig bent met de woorden van God, ga je merken dat de God van de woorden tot leven komt, dat Hij tot je gaat spreken. Je komt in verbinding met Hem die de bron van leven is. Zijn levenskracht, zijn vitaliteit komt in de woorden mee. Vanuit het NT zouden we zeggen, de woorden van God zijn geladen met de kracht van Gods Geest.
Weet je, dat zal niet zonder gevolg blijven. Je zult onder de indruk komen – steeds meer, steeds weer opnieuw – van de genade, en van de wijsheid van God, zijn majesteit en macht, zijn trouw en liefde, zijn heiligheid en zuiverheid. Het woord van God vormt een venster op God zelf. Door de woorden heen ga je God steeds beter zien en leren kennen.
Vers 2 zegt: die zijn vreugde vindt in de Torah van de Heere. Dat Hebreeuwse woord chefets drukt een gevoel van extreme vreugde uit, van voldoening, van beantwoorden van diepe verlangens. Dat is de vrucht die van de Thorá uitgaat. Die vreugde zul je van tijd tot tijd ook proeven. Door de Thorá heen sta je in verbinding de levende God. Met die grote en heilige God – zeker, je komt er van onder de indruk, je beseft ook je eigen onheiligheid en wat voor God niet kan bestaan – maar die grote God is om Christus wil onze liefhebbende Vader. Het zijn Zijn eigen profetische Woord, dat vast en zeker is! Je zult merken dat de woorden van God gaan wonen in je hart. Ze gaan je denken steeds meer stempelen en beheersen. En in situaties die op je afkomen, weet je wat je te doen staat, omdat je dit vanuit het Woord geleerd hebt. Je raakt gevoeliger voor wat God belangrijk vindt. Je gaat de woorden uitdelen aan anderen.
Prachtig, je ziet het voor je. Wie zou er niet naar verlangen om zo’n vitaal mens te zijn. Er zijn maar liefst zes beloftes die de dichter ons voorhoudt. Hij wil ons stimuleren, aansporen het Woord open te doen, ermee bezig te zijn. God beloont dat heel rijk. Zes beloften.
1. als een boom geplant – je zult een stabiel mens zijn
2. waterbeken, stromend water – Gods Geest houd je fris
3.vrucht dragen – je leeft niet voor jezelf
4. blad dat niet afvalt – er zal iets van doorgaande kracht in je leven zijn
5.goed gelukken, letterlijk: floreren – je zult tot je bestemming komen. En de belangrijkste
6. De Heere kent je – dat is diepe intimiteit, je mag leven in verbondenheid met Hem!
Zes geweldige beloften. Maar
5. Ja maar, het vergt wel keuzes
Het woordje waar vers 2 mee eindigt, dat vertaald is met ‘overdenken’, wordt in het OT gebruikt voor het grommen van een leeuw of het koeren van een duif. Bedoeld is hardop mompelen, reciteren, mediteren. Het werkwoord staat in het imperfectum. Dat wil zeggen: het gaat om iets dat voortduurt. Er zit focus in. De woorden tot je nemen, herkauwen, hardop uitspreken, proclameren, steeds weer opnieuw.
Die houding gaat wel in tegen de trend van de tijd om minder te lezen, om de Bijbel dicht te laten. Een oud boek. Lastig om te begrijpen. Voor een deel is dat zo, het vergt inspanning om te lezen. Maar vergis je niet. God spreekt er door. Hij geeft antwoord op vragen. We leren zijn hart kennen. Daar gaat het om. Dat is de weg die de dichter ons wil aanprijzen. Ga dat gebouw maar binnen. Lees die psalmen. Overdenk de profetische woorden van God. Dat zal echt niet zonder gevolg blijven.
6. Jezus’ aangezicht zien
Laten we ons dat voornemen voor het nieuwe seizoen. In het liedboek, staat in gezang 326, iets moois: ‘Een rijke schat van wijsheid schonk God ons in zijn woord. Hebt moed, gij die op reis zijt, want daarmee kunt gij voort. Gods woord is ons een licht, en elk die in vertrouwen daarnaar zijn leven richt, die zal erin aanschouwen des Heren aangezicht.’
In het woord zien we het aangezicht van God. Dat is prachtig.
Ik moest bij de beschrijving van de boom denken aan de Heere Jezus. Je zou Hem met zo’n boom kunnen vergelijken. Als er iemand vitaal en vruchtdragend geweest is, dan is Hij dat wel. Het begon als een klein zaadje, dat in de aarde werd geplant, het stierf, maar wonder boven wonder, het kwam tot leven en begon te groeien. En het werd een boom die voor velen tot zegen werd. Hoeveel mensen hebben niet hun toevlucht genomen in de schaduw en onder zijn takken?!
Het overdenken van de Thorá brengt ons bij Hem die de vervulling van de Thorá is. Uiteindelijk verwijzen de woorden naar Jezus zelf. Naar onze Heere en Heiland. Hij die alles heeft volbracht en zijn leven voor ons gaf. Zijn het niet de Schriften die van Mij getuigen?!
Wie naar de woorden van God zijn leven richt, zal erin aanschouwen des Heilands aangezicht. Psalm 1 nodigt ons uit om de weg te gaan van het Woord van God. Dat is de weg die uitkomt bij Christus. Bij hem die verzoening voor ons deed en die ondanks alles ons liefheeft. En dat beseffen geeft een vreugde, die alle verstand te boven gaat.
Ja, nu snap ik waarom psalm 1 zegt: gelukkig de mens die zijn vreugde vindt in de Thorá van de Heere, want hij ziet er in Zijn aangezicht. Amen.