Datum: 24 november 2019
Download PDF
/
1. Oproep om God te loven
Op deze laatste zondag van het kerkelijk jaar worden wij door Psalm 146 opgeroepen om God te loven. De psalm begint met die oproep en eindigt ermee. Tot twee keer toe: Halleluja. Loof de Heere. En de dichter spoort zichzelf nog eens extra aan: ‘Mijn ziel, loof de Heere’. Het is alsof de psalmist zegt: je wordt geboren om te zingen voor de Here God. Ik zal voor mijn God psalmen zingen, lezen we in vers 2.
Jongelui, het Hebreeuwse woord voor psalmen zingen is ‘zamar’ en dat betekent letterlijk ‘muziek maken’. Maar de grondvorm van het werkwoord heeft ook nog een andere betekenis: ‘druiven plukken’. Dat lijkt vreemd, maar toch niet helemaal. Want druiventrossen moeten soms gesnoeid worden. Dan haalt men de verkeerde en beschimmelde druiven eruit. Dat doe je met je vingers. Zo. Dat is dezelfde beweging als bij een instrument met snaren. Je ziet het voor je. De dichter pakt zijn citer en begint te tokkelen, en al spelend zingt hij voor God. Psalmen. Lofzangen. Geestelijke liederen tot eer van de Heere. Als jij talent hebt voor muziek, een instrument bespeelt, wat het ook is, zie het als een gave van God en gebruik het ook om Hem te eren.
Dat heeft de dichter hier voor ogen. Het gaat om een lied dat heel je leven doortrekt. Niet alleen op goede dagen, op feestelijke momenten, maar je hele leven, met al je doen en laten, moet één lofzang zijn op God.
Dat juist Psalm 146 in verschillende kerkliederen een echo heeft gevonden, is geen toeval. In het Liedboek vinden we in gezang 20 en 21 daar voorbeelden van. Gezang 21 hopen na de preek als lofzang op God samen te zingen. Psalm 146 is een lofzang op de trouw van God. Het lied is zo krachtig, dat we er elke kerkdienst mee beginnen. Met de woorden van vers 6: ‘Onze hulp is van de Heere, die hemel en aarde gemaakt heeft, de zee en al wat daarin is, en die de trouw bewaart’. Daarom tot twee keer toe een krachtig Halleluja! Loof de Heere.
2. Een gebroken Halleluja
Maar … het is wel een gebroken Halleluja. Een Halleluja met een brok in de keel. De dichter zegt namelijk in vers 2: ‘Ik zal voor mijn God psalmen zingen, zolang ik er nog ben’. Dat is een bijzonder zinnetje. Zolang ik er nog ben. Dat zouden woorden kunnen zijn van iemand die ernstig ziek is. Zo lang ik er nog ben, zal ik psalmen zingen en muziek maken voor God. Maar er kan een tijd komen dat ik daar de kracht niet meer voor heb. Er kan een moment komen dat ik daar geen moed meer voor heb.
We weten natuurlijk niet wat de precieze situatie van de dichter is geweest. Eén ding lijkt wel duidelijk. Namelijk dit: de dichter is geconfronteerd met gebrokenheid, met de kwetsbaarheid van het bestaan. Je zou kunnen zeggen dat de oproep om de Heere te loven geboren is in moeilijke omstandigheden. Daar verwijzen de verzen 3 en 4 naar. Achter die verzen zitten ingrijpende levenservaringen. Twee om precies te zijn. De eerste is: de ervaring van lijden en sterven.
Sterven van mensen.
Vers 4 beschrijft wat er gebeurt als iemand sterft. Het gaat over een mensenkind. In het Hebreeuws een ‘ben-Adam’, letterlijk een ‘een zoon van adam’. Als een mensenkind sterft keert hij terug naar de ‘adama’, de aardbodem. Een mens is uit het stof genomen, geschapen naar het beeld van God. Hij heeft de levensadem ingeblazen gekregen, maar als hij sterft, gaat zijn geest uit hem weg. Die keert terug tot God. Maar zijn lichaam vergaat in de aarde. Zoals we horen klinken als we een geliefde begraven: ‘aarde tot aarde, stof tot stof’. Of zoals Psalm 103 het zegt: de mens is als een bloem op het veld, een veldbloem, maar er komt een moment dat de steel knakt, de bloem afvalt, en dan gaat haar schoonheid verloren.
Velen van ons hebben dat van dichtbij meegemaakt. Het overlijden van een geliefde. Een man. Een vrouw. Een zoon. Een vader of een moeder. Een kind. Met alle pijn en verdriet. Deze verzen gaan dus over de ervaring dat je bij het graf staat en dat met het heengaan van een geliefde ook alle plannen en verlangens en dromen op die dag vergaan. Je hoopte samen oud te worden. Allerlei dingen nog te doen. Je komt als ouder alleen te staan. Je partner valt weg. Je kindje is er niet meer. Je hebt geen vader of moeder meer en je staat er alleen voor. Wat je samen wilde doen kan niet meer. Als zoon of dochter hoopte je dat je vader of je moeder dit nog mee zou maken: een verjaardag, een jubileum, de geboorte van een kind. Op de dag dat iemand sterft, sterft er ook iets van jezelf. Er wordt iets van je afgescheurd. En dat doet pijn. Op die dag vergaan zijn plannen zegt het lied. Plannen, dromen, ze gaan mee in het graf. Dat is aangrijpend. Velen van ons weten maar al te goed hoe heftig dat is. Rouwen om een geliefde. ‘Ik wist niet dat het zo zwaar was’.
De ervaring van lijden en sterven geeft aan deze psalm een diepe lading. Er zit een existentiële worsteling achter. Nu begrijpen we waarom de dichter aan het begin zegt ‘mijn ziel, loof de Heere’. Hij spoort zichzelf aan. Soms is het nodig dat je dat doet. Of dat anderen je aansporen. Om je op God te richten. Maar dat is verre van gemakkelijk. Het lukt ook niet altijd.
Er is nog een tweede ervaring die het leven van de dichter heeft gestempeld. Dat is een heel andere ervaring.
Vertrouwen op mensen.
Stel je vertrouwen niet op edelen, op mensen met aanzien of macht, zegt hij in vers 3. Dat gaat over de verleiding om alles van mensen te verwachten. Hoe meer macht en invloed mensen hebben, hoe meer ze voor je kunnen doen. Je ziet dat soms op recepties, dat sommige mensen je helemaal niet zien staan, maar alleen maar oog hebben voor mensen die ze belangrijk vinden, die een bepaalde positie hebben, die macht en invloed kunnen uitoefenen. Als je daarmee bevriend bent, dan …
De Griekse vertaling van deze Psalm in de Septuaginta, heeft een uitgebreider opschrift en verbindt deze psalm met de tijd van Haggaï en Zacharia. Dat wil zeggen met de terugkeer van Israël uit de ballingschap. Een nieuwe periode brak aan. Hoop gloorde aan de horizon. We gaan ons er samen voor inzetten om alles weer op te bouwen. De steden en de dorpen. De tempel en het huis van God. Zoals zo vaak kijk je op naar leiders. Zij zullen de plannen doen laten slagen. Nu zal alles anders worden. Steeds weer zien we dat gebeuren. Er komt een nieuwe president. Hij zal zorgen dat de dingen beter gaan. Nu zal alles anders worden. Deze week klonk in de kranten een oproep aan premier Rutte om de regie te nemen. ‘We dreigen af te stevenen op een nationale, economische crisis, dus we vragen u de teugels in handen te nemen’. De roep om regie klinkt veelvuldig. Nu we worstelen met de stikstofcrisis, het klimaatakkoord, de pensioenen, de burgerdoden in Irak, de problemen met de belastingdienst, en al die andere belangrijke dossiers in de politiek. De oproep om leiding en regie. Dan komt er orde. Dan gaan dingen veranderen.
Zeker, wij moeten als mensen onze verantwoordelijkheid nemen, onze uiterste best doen, naar oplossingen zoeken, samen werken, goede en moedige keuzes maken. Geweldig belangrijk. Maar … wij blijven mensen. Stervelingen. Hoe briljant en begaafd ze ook zijn. Stel niet al je hoop op mensen. De dichter zegt: bij hen is geen heil. Ze zijn niet onze Heiland. Ze kunnen je geen vrede geven. Ze hebben geen antwoord op je diepe levensvragen: wie ben ik, waarom ben ik hier op aarde, waar is het doel, wat is mijn bestemming? Stel je vertrouwen niet op mensen, maar op God! Mensen kunnen je ook geweldig teleurstellen, je hoop beschamen, je laten vallen, maar dat doet de Heere niet! Hij blijft. Hij is trouw.
4. God is trouw!
Dat is de grote ontdekking van de dichter. Een ontdekking die aanleiding vormt om deze psalm te schrijven. Vers 5: welzalig. Voluit gelukkig. Gezegend ben je als je de God van Jakob tot je hulp hebt, als je je verwachting stelt op de Heere, je God. Waarom ben je dan gezegend? Vanwege wie God is. Wie God tot zijn hulp heeft is gezegend. Let even op dat woordje ‘hulp’. Het is eigenlijk wat zwak vertaald. Hulp, dat is iets wat je ontvangt. Hulpbehoevende mensen hebben hulp, concrete zorg nodig. Maar het Hebreeuwse woord ‘Ezer’ betekent ‘helper’ als het om personen gaat. Dus er staat eigenlijk: gezegend ben je als de Heere je Helper is.
De dichter heeft dus zelf ervaren dat in situaties van lijden en sterven, van beschaamd vertrouwen in mensen, de twee ervaringen achter dit lied, er één Persoon overbleef, die er niet vandoor ging, die erbij was, die optrad als Helper in nood. Hij is de God die voor eeuwig de trouw bewaart. Dat tekent Hem. Zo is Hij! Dat is God ten voeten uit.
Wij maken soms gebruik van visitekaartjes (businesscard) Daarom staat wie we zijn; wat we doen; wat onze specialiteit is. Waar we goed in zijn. Als nou de God van de Bijbel een visitekaartje zou hebben, weet je wat daar dan op zou staan? Natuurlijk van alles. Want wat doet Hij niet. Hij is de Schepper van alles wat is en leeft. Zo’n kaartje zou natuurlijk veel te klein zijn om al die dingen op te zetten die God doet en waar Hij goed in is. Maar als ik de dichter van deze psalm goed beluistert, dam is er volgens hem één zinnetje dat op het kaartje zou staan. En dat is: Helper in nood! Helper in nood! Want als er één ding is waar Gods hart in het bijzonder naar uit gaat, dan is dat – zoals het Oude Testament in alle toonaarden laat horen – Zijn zorg voor de weduwe, de wees en de vreemdeling. God is een helper van hen die kwetsbaar zijn, die met nood zijn geconfronteerd.
In de verzen 7 t/m 9 geeft de psalm een heel precieze opsomming van waar Gods zorg naar uitgaat. Het is een en al ellende waarmee God zich inlaat. God is ten zeerste bevonden een Helper in benauwdheid. Hij is daar te vinden waar geen helper is, waar het recht ver te zoeken is, waar het brood door anderen wordt opgegeten, waar mensen gebonden en gevangen zijn, daar waar mensen door verdriet verblind zijn, waar mensen door zorgen gebogen, terneergedrukt zijn. En: Hij blijft in al die dingen trouw. Je kunt op Hem aan. Je zult nooit tevergeefs een beroep op Hem doen. Hij is maar een zucht van ons verwijderd.
Als je dit zo op je laat inwerken, dan zie je daarin ook een afspiegeling van wie de Here Jezus is. Als Johannes de Doper in de gevangenis zit en zich vertwijfeld afvraagt of Jezus de Messias is, dan wijst Jezus hem op de tekenen. En vinden we een echo van deze Psalm. Blinden worden ziende. Kreupelen kunnen lopen. In de synagoge van Nazareth klinken gelijke woorden. Jezus is die herder die de 99 schapen verlaat om de ene te zoeken. Hij wijdt de 99, Hij trekt met ze op, maar we zien Hem ook steeds weer gaan naar die ene. En telkens als er op aarde één mens geholpen wordt, een verdrukte recht wordt gedaan, een hongerige wordt gevoed, een zieke wordt genezen, een zondaar zich bekeerd – dan kun je geloven dat het feest is in de hemel, dan kun je geloven dat God daarachter zit en een mens de ogen heeft geopend.
Zo ook hier. Als er één ding is dat de dichter ons mee wil geven in dit lied, dan is dat dit: de Heere is een helper. Een helper in nood. Hij is al treft u het felst verdriet, uw helper die uw voet voor wankelen behoedt. Op Hem kun je aan. Als Schepper is Hij machtig. Als Helper is Hij met ons bestaan bewogen.
5. En mensen dan?
Misschien viel u het ook wel op. Dat het in de laatste verzen steeds gaat over wat God allemaal doet. Hij verschaft recht. Hij heeft brood aan hongerigen… Hij houdt wees en weduwe staande. Maar het is toch ook belangrijk dat wij mensen naar elkaar omzien. Juist in de kring van de gemeente zijn we geroepen naar elkaar om te zien. Juist in al die situaties van zorg en verdriet is het zo belangrijk dat we naar elkaar omzien en elkaar niet loslaten. Inderdaad, laten we dat vooral ook doen en blijven doen. Gods zorg komt zo vaak tot ons in de liefdevolle aandacht van een broeder of zuster, in de concrete zorg voor boodschappen of een pannetje soep, in speciale aandacht voor kinderen die een vader of moeder missen.
Ik denk dat de dichter dat ook niet zal ontkennen. Maar het gevaar is altijd weer dat alle aandacht uitgaat naar wat wij mensen doen of moeten doen. Dat kan ook heel moralistisch of activistisch maken. Maar al die dingen die nodig zijn, waartoe wij als gemeente geroepen zijn, starten bij God. Hij is de bron. Wij moeten voor alles zijn hartenklop horen en voelen. Als gelovigen moeten we telkens weer bij Hem beginnen. Alleen wie leeft van Zijn ontferming, kan ook vol ontferming naar anderen zijn. Alleen wie weet wat genade is, kan genadig zijn naar anderen. Alleen wie zelf door God is opgericht, weet van een ander nodig heeft. Daarom ligt de focus op de Heere in dit lied. Hij die nooit teleurstelt. Die raad weer met onze vragen en ons verdriet. Hij die als geen andere een Helper is in nood.
Kunnen we er nu iets van begrijpen, waarom de dichter daar zo vol van is? Het is die ontferming van God, die hem tot dit loflied heeft aangezet. Een gebroken Halleluja. Een Halleluja met een brok in de keel.
6. De God van Jakob
Gemeente, er is nog één ding, dat ik niet heb genoemd. Maar dat zeker weten voor de dichter een grote bron van verwondering is geweest. Weet u wat? Hoe God genoemd wordt in vers 5. Welzalig is hij die de God van Jakob tot zijn Helper heeft. De God van Jakob. Heeft u er wel eens bij stil gestaan hoe bijzonder deze uitdrukking is.
Jakob was een van de aartsvaders. Wij kennen hem als de man die worstelde met God. Dat begon al in de baarmoeder, toen hij vocht met zijn broer Ezau. Hij was degene die zijn broer bedroog en de zegen van zijn vader Izak stal. Heel zijn leven was een gevecht met God. Dat werd zichtbaar in de naam die hij kreeg: Israël. Strijder met God. Jacob was een mens met zonden en gebreken. Maar God schaamt zich er niet voor om de God van Jakob te heten. Ondanks zijn ontrouw, is God hem trouw gebleven.
De God van Jakob. Vanmorgen mag je je eigen naam invullen. Deze God wil ook onze God zijn. Hoe ik dat weet? Dat weet ik omdat de Here Jezus daarvoor is gekomen. Om verloren zonen en dochters te zoeken en te behouden. Mensen als u, jij en ik, die allerlei opzichten wel iets van deze Jakob hebben. Jezus is gekomen om onze ontrouw te dragen aan het kruis en te verzoenen.
Laten wij de Here Jezus in geloof omhelzen. Hij is onze Heiland. We hebben ons leven aan Hem te danken. Als wij Hem niet toelaten in ons leven, dan loopt het niet goed af. De weg van de goddelozen, van wie kwaad doet, maakt Hij krom, die weg zal vergaan, dan kom je niet tot je bestemming. Maar God heeft ons daar niet voor over.
In deze Psalm klopt Zijn hart. Op zijn visitekaartje staat, dat Hij een Helper is.
Welgelukzalig is de mens, de man of de vrouw, die de God van Jakob tot Zijn Helper heeft. Hij is trouw en laat niet los wat Zijn hand in ons leven begon. Amen.