In Christus gekend en bemind!

Met betoon van Geest en kracht
Met betoon van Geest en kracht
In Christus gekend en bemind!
Aan het laden
/
Schriftlezing: Psalm 139
Datum: 27 oktober 2019
Download PDF


Met betoon van Geest en kracht
Met betoon van Geest en kracht
In Christus gekend en bemind!



Aan het laden





/

1. Wat zeg je dan?

Stel dat u aan iemand die niet gelooft – een collega, buurman of vriendin – iets duidelijk wilt maken over wie God voor u is. Wat zou u dan zeggen? Welke dingen zou u dan naar voren brengen?

Of als u een gesprek hebt met iemand die van huis uit niet veel van het christelijke geloof meegekregen heeft en u zou iets uit de Bijbel willen lezen, welk gedeelte zou u dan pakken?

Vanmorgen staan we stil bij Psalm 139. Misschien was dat wel het bijbelgedeelte waar u aan moest denken. In dit lied, wat eigenlijk een gebed is, is een gelovige Israëliet aan het woord. David of iemand die het aan David heeft opgedragen. En in dit lied presenteert hij een speciale visie op het leven en op God. Natuurlijk doet hij dat met een bepaalde overtuiging. Hij wil ons deelgenoot maken van wat hij over het leven en over God ontdekt heeft. Welke dingen de Geest van God voor hem heeft laten oplichten. Dit lied heeft hij natuurlijk niet zomaar geschreven. Het is een levenslied. Het is de samenvatting van een diepe reflectie. Vrucht van levenservaring, door schade schande heen, door vreugde en verdriet heen. Maar geschreven met de hoop, met het gebed, dat ons leven erdoor verrijkt wordt. Dat we beter zicht krijgen op wie God is en hoe we vanuit Hem naar het leven mogen kijken.

Ja, dat zou ons wel kunnen helpen in het gesprek met onze niet gelovige vriend of collega. Zullen we eens kijken wat de dichter ons namens God aanreikt?

2. Lied in coupletten

Als we het lied wat beter bekijken, valt op dat het 24 verzen bevat, die in vier coupletten uiteen vallen, met elke zes verzen: 1-6, 7-12, 13-18 en 19-24. En elke couplet heeft een specifiek thema. Elk couplet onthult iets over God en over de mens.

a. God kent ons (vs. 1-6)

Wat valt op in het eerste couplet? Nou eigenlijk dit: als er iemand in dit universum is die ons kent, dat is dat God. En kennen is hier meer dan alleen cognitief met het verstand. God is met ons vertrouwd. Als wij zitten, als wij opstaan, welke gedachte wij ook hebben, voordat wij ook maar iets hebben uitgesproken, Hij weet het. Onze diepste intenties, onze meest verborgen verlangens, Hij is er mee vertrouwd. U doorgrondt mij, zegt de dichter zelfs. Dat is begrijpen. God begrijpt ons. Hij kent ons hart.

Voor de dichter is dat een grote ontdekking in zijn leven. Wij mensen zijn voor onszelf een raadsel. Wij begrijpen lang niet altijd onszelf helemaal. Maar God doet dat wel. Hij kent ons beter dan wij onszelf kennen. Is dat niet wonderlijk?

Beantwoord dat ook niet aan hele diepe verlangens die wij hebben? Wij willen als mensen gezien zijn. Wij willen gekend zijn. Er is niets dat meer ontmenselijkend is, dan genegeerd worden, niet gemist worden, dat wat we doen geen verschil maakt en onopgemerkt blijft, dat mensen het niet zien, dat mensen er niet van weten. Juist dat maakt ons somber, wanhopig soms, als je niet gemist wordt, als je niet gezien wordt. Dat verlangen ernaar zit zo diep in ons mensen.

Ik las dit weekend de roman Het Feest van Elisabeth Day. Die kreeg 4 tot 5 sterren in het NRC en de volkskrant. Het boek gaat over de Britse elite en twee jongens die met elkaar bevriend zijn. De ene komt uit de upper-class, de andere niet. Martin is van simpele kom-af, maar het tragische is dat heel zijn leven draait om het gezien worden door zijn vriend Ben. Hij doet er alles aan om maar mee te kunnen doen. Zo diep en sterk in zijn behoefte naar erkenning. Maar hij heeft lange tijd niet door, dat hij niet gezien maar gebruikt wordt.

Ik denk dat heel veel mensen, misschien wij allemaal wel, een beetje op deze Martin lijken. Maar wat zegt dit lied? Mensen kunnen aan je voorbij kijken, je negeren, maar deze God doet dat niet. Hij kent je. Dat is bedoeld als troost.

In Frankrijk is er in de eerste en tweede wereldoorlog veel gevochten. Grote aantallen mensen zijn er in de oorlogen gesneuveld. Soms was de naam van slachtoffers niet meer te achterhalen. Daarom zijn er graven waarop alleen deze woorden staan: ‘Known unto God’. Bekend bij God. Elk leven is bij Hem bekend.

Voor de dichter een bron van verwondering. God kent je niet alleen, Hij gaat ook met je om. In vers 5 staat er zo ontroerend: ‘U legt uw hand op mij’. Zo gaat de God van de Bijbel met mensen om. Elk individu is voor Hem waardevol. Hij kent je en ziet je. Het kan zomaar zijn, dat je op je stoel zit, in de auto of op de fiets, dat Hij zijn hand op je legt. Wat een boodschap!

b. God is met ons (vs. 7-12)

Het tweede couplet voegt daar nog iets aan toe. Dat gaat over Gods aanwezigheid. God is zo dat je Hem niet kunt ontlopen. Zou je naar de hoogste berg gaan (hij noemt zelfs de hemel als zichtbare kant van het geweld), of naar de diepste plek op aarde (hij noemt zelfs het dodenrijk), ook daar zou God te vinden zijn. Hij zou zelfs de zon achterna kunnen gaan, naar het andere einde van de aarde, ook daar zou God te vinden zijn. Ja, hij zou zelfs in een vlaag van opstandigheid God helemaal vaarwel kunnen zeggen, en voor Zijn aangezicht kunnen wegvluchten, maar ook dan nog zou God hem weten te vinden. Hij zou zelfs helemaal in het donker kunnen gaan zitten, maar dan nog zou God hem kunnen zien. God is onontkoombaar aanwezig.

Nu zou je dat heel bedreigend kunnen opvatten. God is overal. Ook al wil je niets van Hem weten. Hij weet je te vinden. Ook al wil je liever niet dat God je ziet, Hij ziet je toch. Ik hoorde deze week dat in een katholieke kerk in het Zuiden van ons land, boven in de kerk een oog was geschilderd. Gods alziend oog. Soms zie je dat in oude kerken en kathedralen. Een uitdrukking van de alwetendheid, van het feit dat Gods oog alles ziet. Maar de kerkelijke gemeenschap had daar bewaar tegen. Ze vonden het oog te confronterend en toen hebben ze het maar weggehaald. Ik kom er zo nog op terug, maar dat God alles ziet kan inderdaad heel confronterend zijn. Niets is voor hem verborgen. Inderdaad.

Voor de dichter is dit alles een bron van troost. Dat zien we in vers 10. Waar ik mij als mens ook maar bevindt, God is in staat mij te leiden, ook daar zal uw Rechterhand mij vasthouden. Hoe eenzaam je kunt zijn, hoe ver weg, Gods hand is er steeds. Als je je leven in Zijn hand legt, zal Zijn hand je vasthouden en zal Hij je leven leiden. Waar je ook bent, je leven kan geborgen zijn in Zijn hand.

c. God heeft ons bestaan gewild (vs. 13-18)

Ja de dichter gaat nog een stap verder in het derde couplet. God kent je niet alleen, Gods hand houdt je niet alleen vast, maar Hij heeft ook je bestaan gewild. Op een hele bijzonder manier verwoordt hij dat in het derde couplet. Ik loof u omdat ik ontzagwekkend wonderlijk gemaakt ben. Als ik naar mijn lichaam kijk, hoe al die organen en cellen functioneren, dan ben ik een wonder op zich.

Ik herinner mij uit de tijd dat ik medische biologie studeerde, dat ik voor een tentamen een dik boek moest bestuderen: the Cell. Een enkele cel is een complete fabriek waarin alles met alles verbonden is en samenwerkt: het dna, het m-rna, het Golgi-apparaat, de mitochondriën, en nog veel meer. Nog nooit ben ik zo diep onder de indruk gekomen van het menselijke lichaam. Dat allemaal over 1 cel. Je hoeft er geen gelovige voor te zijn, om diep onder de indruk te zijn van het menselijke leven. Ik vind dat altijd weer verrassend bij geboortekaartjes. Ook stellen die niet geloven, gebruiken woorden als wonder, bijzonder, dankbaar, een geschenk. Net als deze dichter.

Vers 13: u hebt mijn nieren geschapen. Dat gaat niet zozeer over de organen, maar over ons diepste wezen, ons zelf, onze psyche. Dat is wie je bent, je unieke gaven en talenten, je verlangens en je dromen. God heeft je zo gemaakt, als uniek mens. Zoals jij is er geen tweede. God heeft ons in de moederschoot geweven. Hij heeft ons ongevormde begin gezien. Dat is het Hebreeuwse woord voor embryo. U was met mij, zegt David, toen ik nog een embryo was. U was erbij in de schoot van mijn moeder. Mijn levensdagen staan in uw boek. Toen al droeg u zorg voor mijn leven.

Voor de dichter heeft het leven van mensen dus grote waarde. God was er vanaf het prille begin bij betrokken. Hij heeft ons bestaan gewild. Omdat elk mensenkind kostbaar is in de ogen van God, staan we als kerk pal voor de beschermwaardigheid van het leven. Aan het begin als het nog in de moederschoot is. Aan het einde als de kwetsbaarheid is toegenomen. Het leven is een geschenk. We ontvangen het uit Gods had. Of het nu gezond is of kwetsbaar of gehandicapt. Gaaf of anders begaafd. Elk leven is kostbaar in Gods ogen.

Daarom zijn we ook intens verdrietig als het leven voortijdig ten einde komt, als het nog in de moederschoot is, vlak na de geboorte, of in de jaren erna. Juist omdat we zo hechten aan het leven dat we van God ontvangen hebben. Het is van oneindige waarde. Weet u, hoe ik dat weet? Omdat Jezus de hoge prijs wilde betalen, die aan onze ongehoorzaamheid vast zat. Hij gaf zijn leven voor vrienden en voor vijanden. Zelfs voor mensen die Hem de rug toekeren. Hij liet zich voor hen breken aan het kruis, omdat voor God elke leven zo kostbaar is dat hij het wil verlossen uit de macht van de zonden en de dood.

3. Bron van troost of niet?

Gemeente, als wij dit zo op ons laten inwerken, dat is dit toch een geweldige boodschap. Iets waarmee we voor de dag kunnen komen. Dat er Iemand is met een hoofdletter, die je kent, die je beter begrijpt dan jij jezelf begrijpt. Dat je gezien bent en voor God je leven er toe doet. Dat je er mag zijn omdat Hij je gemaakt heeft. Dat is toch de rijkdom van het evangelie. Wat een geweldige boodschap om door te geven.

4. God is heilig (vs. 19-24)

Ik zou natuurlijk nu amen kunnen zeggen. Maar dat doe ik toch nog niet. Want er is nog een laatste couplet. Dat couplet veronderstelt de heiligheid van God. Dat er dingen zijn dit totaal niet passen bij wie God is. Deze laatste verzen leggen het probleem op tafel van het menselijke hart. In dat hart van ons mensen zit van alles dat het daglicht niet kan verdragen. Dat is het diepe probleem van ons. We hebben elke keer weer de neiging om mensen op een voetstuk te plaatsen: een bijzondere sporter, een politicus, een president, misschien wel een religieuze leider. We verwachten er vaak veel van, maar als journalisten gaan graven, komen ze vaak van alles tegen, aan misstappen, overtredingen, dingen die niet goed zijn. En mensen rollen ook even gemakkelijk van hun voetstuk en vallen in ongenade. Wij weten ons vaak geen raad met de donkere en duistere kant van de mens. Met wat de Bijbel zonde noemt.

Daarover gaat dit laatste couplet. De dichter ziet zichzelf aan de kant van God staan. Zou ik niet haten wie u haten. Hij voelt een diepe verontwaardiging over waartoe mensen in staat kunnen zijn. Mensen die vrome woorden gebruiken, maar ondertussen anderen naar het leven staan. Er zijn vormen van kwaad, soms zelfs demonisch geweld, waar we terecht een hartgrondige afkeer van mogen hebben. In het derde couplet ging het over het jonge kwetsbare leven, maar je moet er niet aan denken dat iemand met zijn of haar handen aan je zoon of dochter zit, als situaties zijn van misbruik, van treiteren en pesten van je kinderen. Dan sta je als ouder op. Dan komt er een woede in je los. Boosheid en afkeer die gerechtvaardigd zijn en zo’n wraakgebed is dan zeer begrijpelijk. Het recht moet zeker zijn loop hebben.

Maar de dichter is er ook niet gerust op. Zijn zijn motieven zuiver. Gaat hij in zijn boosheid niet te ver. Hoeveel moorden heeft hij in zijn gedachten al niet begaan. Hoeveel kwade plannen heeft hij al niet beraamd. O God, beproef mij en zie of er bij mij een schadelijke weg is. Leid mij op de eeuwige weg. Achter deze woorden zit een diep besef van de heiligheid van God en ook een besef dat ons menselijk hart vaak helemaal niet zo zuiver is.

Het slot van deze psalm legt de ambivalentie van ons mensen bloot. Aan de ene kant hunkeren we naar aandacht en contact; we willen door de mensen gezien en gekend worden. Maar liever niet al te dichtbij. Diep in ons hart zijn we bang dat mensen echt alles van ons weten. Want zouden ze dan nog wel met ons willen omgaan?

Dat is de paradox van het menselijke leven. We hunkeren naar gekend zijn en tegelijk zijn we vreselijk bang dat mensen echt alles van ons weten. Zou u of jij willen, dat hier op een groot bord alle dingen geschreven zouden worden die je in de afgelopen 24 uur hebt gedacht of gezien? Dat iedereen kan lezen wat er leeft in je hart? Wat zou er dan op het bord komen te staan: onze angsten, gevoelens van lust of onreinheid, negatieve gedachten over iemand, onze vooroordelen, onze heimelijke zonden, etc. We zouden ons vermoedelijk schamen. Als mensen alles van mij zouden weten, wie wil er dan nog met mij omgaan? Wie zou mij dan nog liefhebben?

5. De uitweg

Gemeente, ik ben zo blij dat dit laatste couplet er ook staat. Weet u waarom? Omdat het mij terugwerpt in de handen van de Here Jezus. Want wat is het evangelie? Het evangelie vertelt mij dat Christus alles van mij weet (hij kent mijn hart door en door, die ambivalentie, van het goede willen maar soms het kwade doen, of het goede helemaal niet te willen) en dat Hij mij ondanks dat toch liefheeft. Dat Paulus kan zeggen dat niets ons kan scheiden van de liefde van Christus. Dat is de meest bevrijdende boodschap die wij mensen maar kunnen horen.

Het enige dat je er voor hoeft te doen, is overgave, je leven aan Hem geven, in Hem geloven, het gebed: leid mij op de eeuwige weg. Maar dat weet u toch wel. Dat hebt u toch allang gedaan, of niet? Wie gelooft heeft het leven, wie niet gelooft heeft het leven niet. Dat veronderstelt een keuze, net als bij de dichter.

Hij is verwonderd over wie God is, maar hij is ook bezorgd over zijn eigen hart. Maar als je bezorgd bent over je eigen hart, ben je bij Christus aan het juiste adres. Dat kwade hart van mensen, de haat, de valsheid, het onrecht, het is allemaal over Hem heen gekomen. Hij heeft het gedragen aan het kruis. Met het ergste van ons is gerekend. Door zijn dood en in de weg van het geloof ontvangen wij vergeving en worden wij met God verzoend. En weet u, als we God om hulp vragen in de worsteling met ons hart, komt Hij ons te hulp door de Heilige Geest. De Geest die Christus voor ons heeft verworven. Hij zal ons helpen en leiden op de weg die eeuwig is. We staan in de strijd niet alleen.

6. Wat antwoorden we?

Ik kom nog even terug op de vraag van het begin. Wat zou je zeggen tegen je niet gelovige collega, buurman of vriendin, als je hen duidelijk wilt maken wie God voor je is.

Psalm 139 helpt ons daarbij. God kent je als geen ander. Geen put is te diep of situatie te moeilijk, want Zijn hand weer je te vinden en verder te helpen. Je mag er zijn, je leven is door God gewild. En: God weet raad met de duistere kanten van je leven, dat heeft Hij in de persoon van Jezus laten zien.

Hij weet alles van je, en heeft je lief op een onvoorstelbare manier. Dankzij Jezus.

Amen.