Datum: 14 december 2014
Download PDF
/
1. Verlangen
Psalm 84 is een lied van iemand die een heel sterk verlangen heeft. Een verlangen om naar het huis van God te gaan. Om God daar te ontmoeten. En dat het verlangen heel diep zit, dat proef je uit zijn woorden in vers 3. Mijn ziel verlangt, ja, bezwijkt zelfs van verlangen. Mijn hart en mijn lichaam roepen het uit. Alles in hem hunkert naar die ontmoeting.
Misschien kun je het vergelijken met wat je soms in Hello Goodbye ziet, als mensen op Schiphol staan te wachten op een familielid, een vader of moeder, broer of zus, of een geliefde, die ze lange tijd niet gezien hebben. Dan komen ze opeens met hun bagage naar buiten en is daar de ontlading, de ontmoeting en de omhelzing. Vaak vloeien de tranen. Het kan zo intens zijn om elkaar weer in de armen te drukken. Veilig en wel.
Zo intens verlangt de dichter naar de Here. Waarom? Dat zegt de psalm niet, maar het zou zomaar kunnen, dat Hij God wil danken voor de geboorte van een kind, wat kun je daar intens dankbaar voor zijn, of voor een nieuwe vriendschap, of het vinden van een baan of het gewas dat op de akker groeit. Of – en dat kan ook – is Hij intens bezorgd, omdat zijn vrouw ziek is of en van zijn kinderen, en maakt Hij zich grote zorgen. En wil Hij juist daarom naar Jeruzalem om de Here om hulp te vragen. Als er iemand is die mij kan helpen, dan is dat de Here, de trouwe God van Israël.
2. Naar Jeruzalem
Jongens en meisjes, daarvoor moet je naar Jeruzalem gaan. Dat is de plek waar je Hem kunt ontmoeten. Als ik jullie de vraag zou stellen: waar is God? Waar woont Hij? Dan zouden de meesten van jullie denk ik wel antwoorden: in de hemel. En dat is waar. In de hemel staat de troon van God. Daar is de Here Jezus ook nu. Hij zit aan de rechterhand van God. De Hemel dat is de plek waar God is en woont. Weet je nog dat de Here Jezus dat ook zei, toen Hij naar de hemel ging. In het huis van mijn Vader zijn vele woningen, veel kamers, ik ga heen om voor jullie een plekje gereed te maken. De Here God woont dus in de hemel.
Maar als je die vraag aan een Israëliet zou stellen: waar woont God, dan zou hij antwoorden: in de tempel in Jeruzalem. Natuurlijk weet hij ook wel, dat de Here God zo groot is, dat geen gebouw Hem kan bevatten. Maar toch, in Israël was een plek waar je God kon vinden. God zelf had immers gezegd: mijn volk zal voor Mij een heiligdom maken, en Ik zal temidden van Mijn volk wonen. Dat heiligdom was eerst een tent, de tabernakel, en later de tempel. In Israël was dus een plek waar je naar toe kon gaan, en waar je God kon ontmoeten.
3. In de Tempel
En het verlangen van de dichter om naar de tempel te gaan, wordt misschien nog wel versterkt – daar wijzen de uitleggers op – doordat de dichter misschien wel lange tijd niet in de gelegenheid was om naar de tempel te gaan. Er zijn uitleggers die vermoeden dat de Psalm geschreven is in een tijd, dat de tempel er niet meer was en dat het volk dus niet meer kon en de psalm dus gaat over herinnering aan de tijd van vroeger. Maar dat is niet zeker. In ieder geval wordt verlangen sterker, als je niet in de gelegenheid bent. Het is net als je een tijd ziek bent geweest, en weer voor het eerst naar de kerk kunt. Wat kun je daar dan naar verlangen. En helemaal als je thuis meeluistert, en er allerlei redenen zijn dat je niet meer kunt. Mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen.
4. de mus bij het altaar
En als de dichter dan opgaat aan de tempel en nadenkt over zijn ontmoeting met God, dan gebeurt er iets als hij de tempel nadert. Dan valt zijn oog ineens op een paar vogels, die een nestje aan het maken zijn. Een mus. Een gierzwaluw. Daar in de buurt van het altaar hebben ze een nest gemaakt. Ze vliegen af en aan. En als het nestje klaar is, dan komen ze tot rust. En opeens dringt het tot hem door: die mus dat ben ik. Ook ik mag daar bij het altaar tot rust komen. Ook voor mij is er een plekje bij God.
De mus is maar een kleine vogel in het grote heelal. En ik, wat stel ik eigenlijk voor, in dat immense heelal, ten opzichte van die grote God? De mus is zo druk bezig, zo onrustig. Ook mijn hart is onrustig, de zorgen thuis, de ziekte, de tegenslag misschien. En hoe kwetsbaar is zo’n klein vogeltje wel niet. Je ziet hem in de tuin. Hij zit midden op het gras te pikken, maar bij de geringste beweging vliegt hij weg. Hij kijkt achter zich, hij kijkt voor zich uit, hij kijkt opzij. Zo zenuwachtig als een klein musje is. Maar zelfs zo’n klein en kwetsbaar wezentje vindt rust bij het altaar van God.
5. Plek van offers
Het altaar, dat is de plek waar offers worden gebracht, waar verzoening plaats vindt. Dat is de plaats waar zonden openlijk worden beleden, waar vergeving wordt uitgesproken en waar mensen opnieuw mogen beginnen. Dat is de plek waar een mens zijn zorgen en lasten kwijt raakt, aan de voeten van het altaar. Want vanaf het altaar klinken de woorden: het is volbracht. God heeft het offer aanvaardt. Hij zal genadig zijn en Zijn hulp schenken.
Daarom is het verlangen van de dichter zo sterkt. Het is de ontmoeting met de levende God die alles verandert en Hem nieuwe moed geeft. Zelfs de mus vindt een huis en de zwaluw haar nest bij Uw altaren. In Uw aanwezigheid. Hoeveel gaan wij de mussen niet te boven? Mijn hart roept het uit tot God die leeft, en aan mijn ziel het leven geeft.
6. ook ik ben welkom
Straks zal de Here Jezus u uitnodigen aan zijn tafel. Komt, want alle dingen zijn gereed. Inderdaad, ‘het is volbracht’ heeft geklonken. U wordt uitgenodigd om op te staan en in beweging te komen. De tafel die ons midden staat, verwijst naar het altaar. Daar waar de Here Jezus zijn leven gaf, tot een volkomen verzoening van al mijn zonden. Ik heb Zijn genade niet verdiend, maar ik kan er ook niet zonder.
Weet u, zelfs voor de mus is er een plekje bij het altaar van God. Wie u ook bent, wat u verleden ook is, hoe u zich ook voelt, als er voor een mus plek is, dan mag jij zeker ook komen, met alles wat je meedraagt, legt het maar neer bij het altaar, bij zijn tafel.
En als je komt denk dan even terug aan de mus en aan het altaar. Zelfs de mus. Gods armen staan wijd open, voor zondaren die van genade willen leven. Ze zijn welkom aan de tafel van Zijn Zoon. Als je aangaat, kijk dan eens goed om je heen. Zoveel verschillende mensen. Zoveel vogels van diverse pluimage. Iedereen zingt zoals hij of zij gebekt is. Maar aan tafel, verdwijnen al deze verschillen naar de achtergrond, want er is maar één brood en één soort wijn. Wij hebben allemaal dezelfde genade van God nodig. Als u schroom hebt om aan te gaan, en daar kunnen allerlei redenen voor zijn, denk dan eens aan dat kleine zinnetje: zelfs vindt de mus een huis o Heer. Zou er dan voor mij bij U geen plekje zijn?
En aan tafel zul je het ervaren, of misschien wel opnieuw ontdekken: Gods liefde en genade verzadigt je meer dan wat ook in deze wereld. Zijn goedheid smaakt naar meer. Amen.