In de wereld …

Schriftlezing: Jeremia 29:1-14 - Mattheus 5:13-16
Datum: 14 augustus 2016
Download PDF


1. Wel in maar niet van.

Ik denk dat velen van ons wel de uitspraak kennen, dat je als christen ‘wel in de wereld, maar niet van de wereld bent‘. Dit zinnetje probeert iets van de spanning weer te geven, waar je als christen mee te maken hebt. Aan de ene kant leef je in deze wereld, je woont, werkt en studeert erin, je bent met alle vezels van je bestaan erop betrokken; aan de andere kant ga je er niet in op, tenminste dat is de bedoeling. Als christen weet je van het Koninkrijk van God dat komt, dat er een hemel is die op je wacht, dat we hier geen blijvende stad hebben.

Die spanning is wezenlijk voor het christelijke geloof. Het is de spanning tussen pelgrim zijn en rentmeester zijn; dat je in deze wereld niet thuis hoort en toch in deze wereld een taak hebt. Hoe doe je dat? Hoe geef je als gelovige op een goede manier invulling aan je roeping? Hoe voorkom je dat je je tentpinnen niet te vast in de grond zitten? Over die spanning gaat het vanmorgen.

2. Geen assimilatie of isolement maar inzetten!

Want dat is precies wat in de brief van Jeremia aan de orde is. Israël is in ballingschap. Zonder macht, zonder tempel, in een heidense en vijandige omgeving. En dan is de vraag: hoe moeten ze zich daar opstellen? Wat staat hen nu te doen?

Als je als gelovige in een heidense of seculiere omgeving leeft, dan zijn er in principe twee houdingen mogelijk: assimilatie of isolement. Aanpassing of afzondering.

Aanpassing dat was de strategie van de Bayloniërs. Met hun deportaties haalden zij volken weg uit hun natuurlijke omgeving en brachten deze naar Babylonië en Babel met de hoop dat ze zich zouden aanpassen aan hun nieuwe omgeving. Dat ze de cultuur van Babel zich spoedig eigen zouden maken. Ze hadden niet voor niets de leiders van het volk, de priesters en profeten, de koninklijke familie, hovelingen en prinsen, de meest bekwame ambachtslieden en smeden (zie vers 1-3). De meest invloedrijke mensen zijn meegenomen. Met maar één doel: dat het zou assimileren: dat ze zouden opgaan in hun omgeving. Ze kregen een plek in de stad om te wonen; ze konden een baan krijgen; een opleiding. Net als bij Daniël. Daniël en zijn vrienden krijgen een nieuwe heidense naam. Ze krijgen de beste opleiding aangeboden. En het doel was om ze sociaal, intellectueel en cultureel op te laten gaan in de cultuur van Babel. Ze wilden zorgen dat dit volk hun eigen blik op de wereld zou gaan verliezen. Assimilatie. Aanpassing. Dan zouden ze geen kwaad meer kunnen doen en zich wel rustig houden.

De andere houding is die van het isolement. Je afzijdig houden van de rest; je terugtrekken op jezelf. Juist zo min mogelijk contact hebben met de mensen om je heen, om te voorkomen dat je door hun denkbeelden en manier van leven wordt beïnvloed. Er waren profeten die dat stimuleerden. Zoals Chananja in hoofdstuk 28. Hij voorspelde dat de Heere het juk van Babylon gauw zou breken en dat het volk spoedig zou terugkeren uit de ballingschap. Zijn boodschap was: houd je afzijdig. Het is een heidense omgeving. Blijf bij elkaar. Probeer hoogstens wat geld te verdienen, maar je hebt hier geen blijvende stad. Profeten als hij riepen op tot het vormen van een eigen zuil. Dicht bij elkaar in een goddeloze wereld. Vandaag zien we zulke tendensen nog bij de Amish in Amerika. Zij proberen alle moderne ontwikkelingen buiten de deur te houden. Willen alles vasthouden zoals het vroeger was. Maar dat lukt natuurlijk niet. Ook mobieltjes hebben daar hun intrede gedaan.

Aanpassing of isolement. Wat is het bijzondere van deze brief? Dat God bij monde van Jeremia kiest voor meewerken, het goede zoeken, je inzetten voor de stad. Positief en constructief. Dat is verrassend en opvallend.

3. Een verrassend positieve brief!

Waarom? De toonzetting van de brief is opvallend positief. Heel anders dan de voorgaande hoofdstukken. Die waren nogal negatief. Jeremia was werkzaam was in de nadagen van het Zuidelijk rijk. Zo’n 40 jaar voordat de laatste twee stammen in ballingschap zouden worden gevoerd. De profeet zag hoe het in het Zuiden mis dreigt te gaan. Hij ziet dat het volk in dezelfde fouten en zonden valt als bij de Noordelijke stammen. De Heere God kom steeds meer op de tweede plaats te staan. Hij ziet de invloed van de andere culturen en goden. Hij zie de trotste houding van hun hart; het oude leven dat wordt voortgezet. En dat het volk niet echt bereid is naar God te luisteren. Al die profetieën staan in het teken van waarschuwing en vermaning. Jeremia waarschuwt, dat als het volk God niet serieus neemt, het onder de voet gelopen zal worden door de Babyloniërs. Dan zal het in ballingschap weggevoerd worden. Jeremia heeft zijn uiterste best gedaan om Israël op andere gedachten te brengen.

Maar helaas. Als Jeremia deze brief schrijft is de ballingschap een feit. De prediking heeft het volk niet tot inkeer gebracht. Het heeft allemaal niet mogen baten. Jeremia was een roepende in de woestijn. De Babyloniërs zijn gekomen en hebben een belangrijk deel (vers 1-3) van het volk weggevoerd naar Babel. Het oordeel waar Jeremia zo bang voor was en waar Hij steeds weer voor gewaarschuwd had, is toch gekomen. Huizen en steden zijn verwoest. De tempel ligt in puin. Het land is geruïneerd. De ballingschap is een feit.

Wat zou je dan van een brief verwachten? Toch dit: dat God bij monde van de profeet zou zeggen: kijk dit is nu je verdiende loon. Dit is het gevolg van jullie ongehoorzaamheid. Hadden jullie maar naar Mij moeten luisteren. Eigen schuld. Dat komt er dan van. Maar nee. Dat is is niet de toonzetting van de brief. De inhoud is opvallend positief. Ik heb gedachten van vrede. Ik zal jullie een hoopvolle toekomst geven. Als je Mij zoekt, zul je Mij vinden. Dat is bijzonder. Dat is in een woord: genade. Na de straf verandert de toon van God.

Net als bij de opvoeding van kinderen. Jongens en meisjes, misschien herken je dat wel. Als je iets gedaan hebt wat niet goed is en je vader of moeder geeft je straf. Dat heb je dan verdiend. Maar daarna lijkt het net of je ouders opeens veel liever naar je zijn. Dat komt omdat dan de lucht weer gezuiverd is. Dan is het weer goed. Dan kun je weer opnieuw beginnen. Zo ook hier.

God had de straf willen voorkomen. Veel liever had Hij gehad dat deze ballingschap niet zou doorgaan, maar Hij is door het volk aan de zijlijn gezet. Ze gingen hun eigen gang. En de ballingschap werd een feit. Maar nu het een feit is, nu het oordeel zich voltrokken heeft, heeft God zijn boosheid laten varen en gaat Hij voor herstel van de relatie. Daarom vinden we hier in het boek en in deze brief een omslag en is de toonzetting zo positief.

Wat valt op als we de brief bekijken? Dat de brief uit drie delen bestaat. Dat God drie dingen aan de orde stelt. Hij geeft aan zijn volk een (1) advies; een (2) belofte en een (3) aansporing. Advies. Belofte. Aansporing.

4a. Het advies.

God geeft zijn volk een heel opmerkelijk advies: bouw huizen, leg tuinen aan en eet van de opbrengst; ga huwelijken aan en verwek zonen en dochters, laat je kinderen trouwen, verhinder dat niet. Zoek de vrede van de stad en bid voor haar (vers 5-7). Dat is ongelofelijk. God draagt ze op om te bidden en het beste te zoeken voor de inwoners van Babel. Babel, dat Israël zoveel onrecht had aangedaan! Voor die stad moeten ze zich inzetten en bidden voor hun bezetters.

Dat zou je helemaal niet verwachten. Je wordt gedeporteerd naar een vreemd land. Je komt te wonen in het land van de bezetter en dan moet je je ook nog eens in gaan zetten voor de mensen daar. Dat doe je toch niet. Ja, zegt God, dat moeten jullie doen! De ballingschap is geen lege en nutteloze tijd. Wat ze ’thuis’ zouden doen, dat moeten ze nu ook gewoon gaan doen. Ze mogen huizen bouwen, akkers bebouwen, gezinnen stichten. Dat wil zeggen: God zegt dat ze het gewone leven moeten voortzetten. En daarbij roept Hij hen ook op om te bidden voor Babel waar ze wonen. Ze moeten zich niet distantiëren, afzijdig houden, maar oprecht het goede voor het land zoeken.

De Heere geeft er een duidelijke motivatie bij: zoek de vrede voor de stad, want in haar vrede zult u vrede hebben (vers 7). En dan moet je weten dat hier in het Hebreeuws het woord shaloom staat. Dat betekent veel meer dan vrede of de afwezigheid van oorlog. Shaloom betekent dat je als mens tot bloei komt. Dat je tot ontplooiing komt in alle aspecten van je leven: lichamelijk, geestelijk, sociaal, economisch. Zo moet het volk zich inzetten voor de stad. Hoe beter het met de stad gaat, hoe beter het ook met hen zal gaan. Want ze zullen delen in de zegen die God aan hen zal geven.

Dat is trouwens een belangrijke lijn verder in de Bijbel. In Mattheus 5 lazen we dat de Heere Jezus zijn volgelingen oproept om zich in te zetten voor de mensen om hen heen: ‘opdat zij uw goede werken zien en God de Vader verheerlijken’. En Paulus roept in Romeinen 13 op om de overheid te steunen en het goede werken te doen. ‘Doe het goede en u zult lof ontvangen’. En in 1 Timotheus 2 spoort hij de gelovigen aan om voor koningen en hooggeplaatsten te bidden, ‘opdat we een rustig en stil leven kunnen leiden’. Want dat is goed en welgevallig in de ogen van God.

Met andere woorden – dat is de blijvende les – God zegent ons als we ons dienend opstellen naar de mensen om ons heen en naar de stad waarin wij leven. Gastvrij en behulpzaam. Al leven we in een ver en vreemd land. Al leven we in het goddeloze Babel of in een seculiere cultuur. God roept ons op – niet om te verlangen naar het verleden, dat komt niet meer terug – maar om onzegaven en talenten zo in te zetten dat anderen daar voordeel van hebben.

Als christen is er natuurlijk altijd de verleiding om je terug te trekken. Zeker in een cultuur waar in het christelijk geloof steeds minder vanzelfsprekend is. Dan heb je de neiging om je terugtrekken en steun te zoeken bij gelijk gezinden. Op zich niet verkeerd als we elkaar op zoeken, als we maar niet vergeten dat onze roeping buiten is, te midden van mensen die niet geloven! Als kerk lopen we altijd het gevaar dat we zoveel taken hebben, zoveel dingen doen binnen de kerk, dat we geen tijd of energie meer hebben om relaties aan te gaan met buren, collega’s, met medestudenten, mensen die niet geloven. Terwijl daar onze eerste roeping ligt. Terwijl juist blijkt dat via relaties mensen tot geloof kunnen komen. Het zout moet uit het vaatje. Dan is het pas voor God nuttig en bruikbaar. Dat is ook helemaal in lijn met zondag 33 van de HC: dat uit een waar geloof goede werken voortkomen. Goede werken die door mensen van buiten worden opgemerkt.

Zo roept God via deze brief Zijn volk en ook ons op: Zet je in. Laat je licht schijnen. Kinderen, denk nog even aan die lucifer, die is bedoeld om licht te geven. Doe waarvoor God je geschapen hebt. Doe het goed. Met heel je hart. Dat is wat de Heere van ons vraagt. Er is in de stad Gouda heel veel werk te doen. Zoek de shaloom van je buurt. Zet je in voor je naaste; voor wie eenzaam is of minder bedeeld. Als vrijwilliger, EHBO’er, bij de buurtvereniging, studentenvereniging, sportclub, noem maar op. Het zout moet uit het vaatje. Want zo dien je de Heere. De mensen die de goede werken opmerken, waar Jezus het in de bergrede over had, zijn mensen van buiten, die Hem nog niet kennen. Bid voor ze en doe wat goed is. God zal je zegenen met zijn shaloom en anderen mogen erin delen. Een woord van advies. Nu een belofte.

4b. Een belofte.

Ondertussen leef je wel in Babel. In een goddeloze of seculiere cultuur. Dat is niet eenvoudig. Daarom geeft God zijn volk een tweetal machtige beloftes.

(1) Je kunt in Babel leven omdat God ook daar aanwezig is. Kijk naar de verzen 12-13. Als je tot Mij roept, zal Ik naar je luisteren. Als je Mij zoekt, zul je Mij vinden; als je naar Mij vraagt met heel je hart, dan zul je Mij vinden, zegt God.

Hoe ingewikkeld het leven kan zijn; hoe eenzaam je je kunt voelen, je bent nooit alleen. God belooft als je Hem aanroept, dat Hij naar je zal luisteren. Als je Hem zoekt, zul je Hem vinden. Die belofte maakt het leven in Babel mogelijk en dragelijk. Want als God met je is, dan sta je nooit alleen. Met deze machtige God ben je altijd in de meerderheid.

(2) God voegt er nog iets aan toe: Wees niet bezorgd voor de toekomst, Ik zal jullie een hoopvolle toekomst geven (vers 11). Want de gedachten die ik over jullie koester zijn gedachten van vrede, van shaloom en niet van kwaad. Israël hoeft zich geen zorgen te maken over de toekomst. Daar zorgt God zelf voor. Ze mogen zich inzetten voor de stad. Ze mogen doen wat hun hand vindt om te doen. En de toekomst … ? Die is aan God. Dat geeft ontspanning.

Want er is altijd weer het gevaar, dat we denken dat alles van ons afhangt. Als wij ons niet inzetten, als wij niet getuigen, dan verandert de wereld niet. Nee, laat het resultaat maar aan God over. Hij zal Zijn toekomst laten komen. Dat gold voor Israël en dat geldt ook voor ons. De toekomst ligt in handen van de Heere. Hij draagt er zorg voor dat Zijn koninkrijk zal komen. God heeft het bewijs ervoor geleverd. In de komst van de Heere Jezus, in Zijn kruis en opstanding is de nieuwe toekomst van God al begonnen. Wat de Heere begonnen is, dat maakt Hij af. Jezus die buiten de legerplaats geleden heeft voor onze zonden. Voor wie er in de stad geen plaats was. Hij heeft voor ons een plaats bereid in het vaderhuis van God. Als we Hem kennen, ligt die toekomst vast in Zijn doorboorde handen. Dat geeft ontspanning. Nu kunnen we hier op aarde het goede zoeken en biddend in het leven staan. We kijken om ons heen en zien de teken van de tijd, de naderende voetstappen van de Heere Jezus, maar het uur en de tijd weten we niet. Dat weet God alleen. En tot die tijd, zijn we bezig met onze roeping. Al zou God morgen komen, dan plant ik vandaag nog een appelboom, zei Luther eens. Dat is in lijn met deze brief van Jeremia. Tot slot de aansporing.

4c. Een krachtige aansporing.

Wat is het gevaar als je leeft in Babel, als je je zo inzet om het goede voor de stad en de mensen te zoeken. Er is altijd het gevaar dat je zo druk bent, dat God buiten beeld raakt; dat we de omgang met de Heere verwaarlozen. Daarom de aansporing van vers 13: U zult Mij zoeken en vinden, wanneer u naar Mij zult vragen met heel uw hart. Hem zoeken met heel je hart. Dat is de aansporing. Je kunt het alleen in de wereld volhouden, als je de omgang met de Heere levend houdt. Als je het contact met Hem niet verwaarloost.

Wees daarom iemand die de omgang met de Heere niet verwaarloost. Blijf met Hem spreken. Luister naar Zijn stem. Oefen je daar dagelijks in. En op zondag in de kring van de gemeente. We zijn aan elkaar geschonken om elkaar daarin te stimuleren, aan te sporen, te bemoedigen en te vermanen. Als je Mij zoekt zul je Mij vinden. Als je spreekt, zal Ik naar je luisteren, zegt God. Proef je het verlangen van God? Ik bid dat de Heilige Geest het op je hart bindt en het verlangen aanwakkert om de omgang met Hem steeds weer te zoeken. We hebben het ook nodig. We kunnen niet alleen maar geven, zonder ook te ontvangen. Als Maria aan de voeten van Jezus, om als Martha anderen te kunnen dienen. Dat is het geheim. Dat is de aansporing van God voor ons in dit nieuwe seizoen.

5. Toepassing.

Wat nemen we mee voor de week die komt. Twee praktische toepassingen als samenvatting van de preek:

(a) leef in de wereld: onttrek je niet, maar zoek het goede voor de mensen om je heen (collega’s, medestudenten, klasgenoten), heel concreet en praktisch; laat je licht schijnen, waar je woont, werkt, studeert.

(b) leef anders in de wereld: laat je niet drijven door je eigen verlangens of ego, maar breng het evangelie in de praktijk, als iemand die Christus toebehoort, als iemand die reuk van Christus verspreid, als iemand die een leesbare brief van Christus is. Je weet van de toekomst van God. Je bent geroepen om op Jezus te lijken. Dat wil de Geest in ons leven uitwerken. Vergeet niet dat je van Christus bent.

Citaat uit Brief van Diognetus.

Amen.